Ingenieurscriptie
Agenda
De ontwikkeling van het ene „vanzelfsprekend beste" plan
naar alternatieve plannen gebaseerd op één doelstellingen
complex of zelfs verschillende alternatieve doelstellingen
complexen. Een motiefhet gebruik van alternatieven vormt
een (adequaat) middel om tot inhoudelijk gezien beter over
wogen decisies inzake de ruimtelijke ordening (van over
heidswege of van andere zijde) te geraken en draagt uit dien
hoofde bij tot de verwerkelijking van de best mogelijke (en
daarmee (sub-)optima benaderende) oplossingen.
E. E. Berkhout, Ruimtelijk optimaliseren, een modeltechniek.
Stedebouw en Volkshuisvesting 53 no. 8, augustus 1972,
blz. 383-392.
Behandelt modellen die toegepast worden op het terrein van
de ruimtelijke ordening. De schrijver maakt onderscheid
tussen modellen bedoeld voor begripsvorming en modellen
voor de oplossing van een praktisch probleem (hantering).
In het laatste geval gaat het om optimalisering, wat bij de
ruimtelijke planning inhoudt een afwegen van de belangen
van, in principe, alle groepen.
W. Hupfeld, Ein Beispiel zur mathematischen Planungs-
rechnung. Zeitschrift für Vermessungswesen 96 no. 2, februari
1971, blz. 61-65.
B. Schrader, Ablaufplanung und mathematische Optimierung
bei der Flurbereinigung. Vermessungstechnische Rundschau
33 no. 11/12, november/december 1971blz. 419-426,460^162
en 485-492.
J. P. Ludot, Modèle pour l'élaboration d'un projet optimal
de remembrement. Géomètre 115 no. 12, december 1971,
blz. 32-^15.
Drie artikelen waarin methoden worden geschetst voor het
ontwerpen van een plan van toedeling met behulp van lineaire
programmering. Schrader bouwt voort op de ideeën van
Hupfeld en probeert de verdelende rechtvaardigheid te intro
duceren in de waardefuncties („sozialistische" und „kapita
listische" Zielfunktionen). De beste analyse van het probleem
lijkt me die van Ludot, hoewel ook zijn formules me niet
geheel duidelijk zijn.
3-6 april 1973
Studiedagen van de Kartografische Sectie KNAG
Ede
M. Molenaar
EEN ANALYSE VAN HET GEBRUIK VAN
DOPPLER-SATELLIETEN IN EEN MEETOPZET
MET SIMULTANE WAARNEMINGEN
Samenvatting
Een van de methoden om satellieten te gebruiken voor plaats
bepalingsdoeleinden, is aan boord van een satelliet een
zender te plaatsen die een continu radiosignaal uitzendt
dat op een waarnemingsstation m.b.v. een ontvanger opge
vangen kan worden. Door de relatieve snelheid van de
zender ten opzichte van de ontvanger ondervindt het signaal
een Doppler-verschuiving. Uit de grootte van deze verschui
ving kan de snelheid van de satelliet t.o.v. het waarnemings
station berekend worden en een integratie van deze snelheid
over een bepaalde periode geeft een verandering in de afstand
van ontvanger naar zender.
In het eerste deel van de scriptie wordt een uitleg gegeven,
hoe metingen naar Doppler-satellieten gerealiseerd kunnen
worden door middel van tellingen van het aantal ontvangen
periodes van een signaal dat een Doppler-verschuiving heeft
ondergaan, gedurende een bepaalde tijdsduur. Uit deze
tellingen kan dan het verschil berekend worden tussen de
afstand van de satelliet naar de ontvanger en het begin van
de telling en de afstand aan het einde van de telling. Hierbij
wordt er van uitgegaan dat de tellingen continu zijn, d.w.z.
dat het einde van een voorgaande telling samen valt met het
begin van de volgende; bovendien wordt ervan uitgegaan dat
de tijdsduur waarover geteld wordt bepaald wordt door een
klok aan boord van de satelliet.
In het tweede deel wordt een uitwerking gegeven, voor een
meetopzet met simultane waarnemingen, in het platte vlak.
Deze uitwerking in het platte vlak heeft alleen een analytische
waarde. Er wordt voor de waarnemingen een voorwaarde-
model opgesteld met behulp van 77-grootheden, aan de hand
waarvan wordt onderzocht welke onbekenden essentieel zijn
voor de oplossing van het systeem en welke waarnemingen
hiervoor nodig zijn. Het blijkt dat onder de aanname, dat de
oscillatoren aan boord van de satelliet en in de ontvangers,
welke nodig zijn voor het opwekken van het uit te zenden
signaal en het meten van de Doppler-verschuivingen, vol
doende stabiel zijn en dat bovendien de oscillatoren in de
ontvangers alle een gelijke frequentie hebben, de onderlinge
ligging van de bij de meting betrokken punten alleen af
hankelijk is van de in de ontvangers gedane tellingen.
Dit terwijl de grootte van de lichtsnelheid, de frequenties van
de verschillende oscillatoren, de tijdsduur waarover geteld
wordt en de baanelementen van de satelliet niet op deze
relatieve ligging van de punten van invloed zijn.
In het derde deel van de scriptie wordt een opzet gegeven
voor een driedimensioneel model van het in het tweede ge
deelte uitgewerkte systeem. Dit is gebeurd m.b.v. quater-
nionen waardoor dit model analoog aan de opzet in de twee
dimensionale i7-grootheden kan worden opgebouwd.
18-19 oktober 1973
Congres Nederlands Genootschap voor
Landmeetkunde
Jaarbeurs Congres- en Vergadercentrum, Utrecht
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
Geslaagd voor het doctoraal examen geodetisch ingenieur:
B. H. W. van Gelder; J. van Hemert; M. Molenaar;
G. M. van der Slikke; P. A. M. Vos.
ngt 73
13