We hadden ook een beschrijving als boldriehoek kunnen kiezen, maar dat geeft nogal wat rekenwerk en loont waarschijnlijk niet de moeite. Waarom gebruik je eigenlijk een model? Een be langrijk argument is, datje met een model of, alge mener, met een theorie voorspellingen kunt doen omtrent de werkelijkheid. In de vlakke driehoek be staan er verschillende theoretische verbanden tussen de hoeken onderling en tussen hoeken en zijde lengten de som van de drie hoeken is een gestrekte hoek, er zijn de sinusregel en de cosinusregel. Deze verbanden tussen de grootheden zijn - binnen het formele, axiomatische, model van de euclidische meetkunde - waar; analoge functionele verbanden tussen experimenteel bepaalde grootheden daaren tegen zijn niet logisch dwingend aan te tonen. De axioma's van de euclidische meetkunde zijn echter evenmin te bewijzen, hoogstens te bevestigen, b.v. door zeer vaak driehoeksmeting uit te voeren. Land meetkunde kan dan worden gezien als een methode ter toetsing van de meetkundige theorie (die eigen lijk niets leert over wat meten is en hoe je moet meten). Gauss heeft zich hieraan weieens gewaagd, maar uitspraken vóór of tegen Euclides bleken niet mogelijk. Tegenwoordig maakt men zich nauwelijks meer druk over de vraag of de natuur zich volgens de theorie gedraagt (determinisme), belangrijker wordt gevonden dat de theorie bruikbare resultaten geeft (pragmatisme). In de euclidische meetkunde, en in de wiskunde in het algemeen, is door logische deductie een groot aantal verbanden afgeleid die wij als rekenregels kunnen toepassen, ook al zijn ze niet altijd door experimenten geverifieerd. Voor ons doel is geschikt de sinusregel. Deze geldt echter alleen strikt binnen het theoretische raam, we kunnen haar niet toe passen op de waargenomen hoeken x; zelf, omdat dit tot tegenstrijdigheden binnen het model zou leiden: a bc sinX[ sinx2 sinx3 is in strijd met b.v. a2 b2 c2 2 b c cos xt als niet *1 +*2 +*3 gestrekte hoek Willen we van een model gebruik maken, dan heb ben we de bijbehorende theorie in al zijn consequen ties te aanvaarden en zijn we genoodzaakt de ge meten grootheden te transformeren naar groot heden, met ter misleiding vaak dezelfde naam, die in het model passen. De instrumenteel bepaalde grootheden zijn op zich niet fout of afwijkend van een „ware waarde", de enige reden voor hun trans formatie is dat de theorie functionele verbanden legt tussen de afbeeldingen in een model van groot heden die in de werkelijkheid slechts samenhangen. Daardoor wordt het mogelijk voorspellingen te doen over niet verrichte waarnemingen: zonder dat de zijden AC en BC worden gemeten kunnen ze door hoekmeting worden bepaald. Uit aflezingen op de theodolietrand hebben we, door aftrekking, drie getallen xt, x2 en x3 afgeleid: de hoeken van de experimentele driehoek. In de euclidische vlakke meetkunde is de som der hoeken van een driehoek een gestrekte hoek, die wordt geacht te kunnen worden verdeeld in twee honderd gelijke delen, graden genoemd (hier bestaat geen meetkundige constructie voor!). Langs reken kundige in plaats van meetkundige weg bepalen we nu, in analogie, de som van de drie gemeten hoeken. We vinden als uitkomst 199,9989. Aan elke (in de werkelijkheid) instrumenteel be paalde Xi kennen we nu met het (alweer: gekozen) voorschrift Xt xt Ax( getallen Xt (in het model) toe zodanig dat X1+X2+X3 200. In het volgende schema zijn de operaties en verbanden tussen de grootheden aangegeven. werkelijkheid model xt Axt Xy x2 Ax2 X2 x3 Ax3 X3 199,9989 200 Zoals er vrijheid is in de keuze van een mathematisch model, zo is er vrijheid in het opstellen van regels voor de transformatie van werkelijkheid naar model (en omgekeerd!). We kiezen bij voorkeur transfor- matieregels die ook voor ingewikkelder netten dan deze ene driehoek niet tot tegenstrijdigheden leiden. De regel Aj- a-xt is in dit opzicht een minder ge slaagde, hoewel ze nu direct tot uitkomsten voor 2 ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 4