schema, en de tijdsaanduiding is hoogstens een
schetsmatige. Getracht is vooral de onderlinge rela
ties tussen de onderwerpen aan te geven, waar nodig
met dwarsverbindingen.
De hoofd- en sublijnen vertegenwoordigen een
aantal facetten van de nieuwe opleiding, waarvan
de meeste in de tegenwoordige opleiding kunnen
worden teruggevonden. Daardoor was voor deze
facetten een kwantitatieve vergelijking tussen het
nieuwe en het bestaande programma mogelijk in
termen van de percentages tijd, waarmee die facetten
in het programma vertegenwoordigd zijn. Hierbij
werd gemeten met de geschatte tijd, die de gemid
delde student aan een vak besteedt of naar verwach
ting zal besteden. Over deze hoeveelheid tijd zijn
echter nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar.
Toch is het van belang reeds een aanduiding te
geven van de globale uitkomsten van zo'n eerste
vergelijking van beide programma's. Daaruit blijkt
een verschuiving van het zwaartepunt van de basis
opleiding in de richting van de para-geodesie. Deze
verschuiving is welbewust teweeggebracht om re
cente en verwachte technische en maatschappelijke
ontwikkelingen en de daarmee verband houdende
verschuivingen op de geodetische arbeidsmarkt te
volgen. Hoewel de onderafdeling meent een weten
schappelijk beleid te moeten voeren, mede geba
seerd op eigen visie, is zij zich ervan bewust, dat de
ontwikkeling van deze visie niet mag leiden tot een
onnodige beperking van de werkgelegenheid voor
afgestudeerde g.i.'s. Ook koestert de onderafdeling
de verwachting dat een doelmatig opgeleide g.i. een
belangrijke taak kan vervullen bij de uitvoering van
omvangrijke ondernemingen met de schaarse
Nederlandse grond als inzet, zoals land- en stads-
inrichting.
Deze verwachting is gebaseerd op de ervaring dat
geodeten reeds belangrijke taken vervullen bij zulke
ondernemingen; het historisch gegroeide voorbeeld
hiervan is de ruilverkaveling. Deze historische ont
wikkeling heeft in de afgelopen jaren zijn neerslag
gevonden in het onderwijsprogramma voor g.i. en
het streven is nu deze aanpassing van het programma
voort te zetten, niet alleen met het oog op de in
schakeling van g.i.'s in primair-agrarische onder
nemingen zoals de ruilverkaveling maar ook in niet-
agrarische projecten zoals stadsvernieuwing en
recreatie.
De para-geodetische hoofdlijn
Wat is nu zo kenmerkend aan de g.i. dat hij zich zo
bij uitstek schijnt of blijkt te lenen om te worden
ingezet bij bepaalde werkfasen in projecten waarvan
de landmeetkundige aspecten hoogstens secundair
lijken? Niet dat hij zo goed kan meten, want voor
zover er precies gemeten zou moeten worden, zijn
er wel anderen die dat nóg beter kunnen en daarom
doet hij dat dus meestal niet zelf. Wel kenmerkend
is dat de g.i. de enige juridisch goed geschoolde
technicus en zelfs exacte wetenschapper is die in
Nederland academisch wordt opgeleid. En juri
dische aspecten spelen bij grondkwesties in ons
land, waar de grond zo schaars is, een zeer belang
rijke rol. Anderen stellen, dat onder de academici
die in grote grondprojecten samenwerken, de g.i.
zich onderscheidt door zijn gevoel voor maat en
getal, dus door zijn kwantificerende kwaliteiten en
daarmee door zijn bedrevenheid in het hanteren van
kaarten. Wat betreft maten en getallen heeft de
klassieke geodeet de instelling dat beide zo precies
mogelijk moeten worden genomen en berekend;
hoe nauwkeuriger hoe beter. Tegenwoordig leert
de geodetisch student in Delft te meten tegen vooraf
te stellen eisen en zijn vraagstelling is: hoe slecht
kan ik meten om nog aan die eisen te voldoen? Deze
vraag vertolkt een economische overweging, be
rustend op het eerder genoemde toepassingsbewust-
zijn van vandaag. Dit is het gevoel voor maat en
getal dat de afstuderende g.i. meekrijgt en wat hem
van zoveel anderen blijkt te onderscheiden en hem
samen met zijn juridische kennis soms leidt tot
bijzondere plaatsen in multidisciplinaire onder
nemingen met de grond, zoals b.v. een ruilverkave
ling.
Zulke ondernemingen hebben de neiging onder druk
van behoefte en mogelijkheden omvangrijker en
ingrijpender te worden. Deze mogelijkheden wor
den vooral geboden door de voortschrijdende auto
matisering van het meet- het reken- en het admini
stratieproces, ook in de geodesie. De bijzondere
plaatsen die de geodeet bezet of misschien kan be
zetten, zijn juist vaak knooppunten, waarin lijnen
ngt 73
Congres „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie"
28