aan het overige geodetisch gerichte deel van de op
leiding is altijd wat lastig geweest. Dit komt doordat
deze algemene wiskunde is afgestemd op de door
snee-behoefte van de afdelingen van de hogeschool
en doordat de kleine onderafdeling geodesie met
ruwweg 1% van de Delftse studenten op de be
paling van die behoefte slechts weinig invloed kan
hebben. Het gevolg van deze gebrekkige aansluiting
is, dat de docenten van de Onderafdeling Geodesie
die aansluiting zelf en incidenteel moeten verzorgen,
waardoor die aansluiting dan meestal toch gebrekkig
blijft. Verbetering hierin zou zijn te verwachten van
de aanstelling van een onderafdelingswiskundige
die zich vertrouwd maakt met de geodetische pro
blematiek. Deze overweging leidt al tot de vraag
naar de personele konsekwenties van het aanvaar
den van een nieuw studieprogramma, en die vraag
kon wel eens moeilijk te beantwoorden zijn.
De mathematisch-geodetische sublijn vertoont be
kende elementen, wellicht nu gebracht tot een duide
lijker samenhang. Wat betreft de statistische aanpak
en de daarmee nauw verband houdende geodetische
netsberekening en optimalisering, zijn er twee door
gaande lijnen met onderlinge wisselwerking. Voor
het overige omvat de mathematische geodesie een
complex onderwerpen, dat vroeger zou zijn aan
geduid met „hogere geodesie". Met sommige daar
van zullen de meeste afgestudeerde g.i.'s hoogstens
zijdelings even te maken krijgen, zoals met gravi-
metrie, astronomische positie- en azimuthbepaling
en satellietgeodesie. Van kaartprojecties en ellip-
soidische berekeningen moet elke geodeet wel enig
begrip hebben, ook al behoeft hij zulke projecties
misschien niet te ontwerpen, en al beperkt zijn
praktische werkgebied zich doorgaans tot onder
delen van het aardoppervlak, waarvoor een plat
vlak of een bol een voldoende referentie is.
Als geheel is deze „hogere geodesie" in een moderne
opzet onmisbaar in de basisstudie, omdat de student
hier in aanraking gebracht wordt met een ruimtelijke,
wereldwijde beoefening van de geodesie. Hier zal
gelegenheid zijn verschillende benaderingen met
elkaar te confronteren en zich te oriënteren op het
grote terrein vaneen gegeneraliseerde puntsbepaling.
Zo'n puntsbepaling beperkt zich dan niet tot
klassieke geodetische netten, maar bestrijkt ook het
gebied van de gravimetrische geodesie, de astrono
mische geodesie, de satellietgeodesie en de foto-
grammetrie. De „hogere geodesie" zal zich hier
moeten beperken tot een overzicht, met een uitzicht
op toepassingen in de geofysica. Verdieping zal
moeten worden bereikt in de eindstudie met daarna,
voor een enkeling, postdoctorale specialisatie. Meer
in het bijzonder zou deze specialisatie zich kunnen
uitstrekken tot een nieuw interdisciplinair samen
spel tussen geodeten, geofysici en astronomen, uit
gelokt door de tegenwoordig haalbare of voor de
toekomst verwachte hoge meetprecisies.
De fotogrammetrie is een sterk instrumenteel ge
oriënteerd onderwerp en is daarom geplaatst op de
instrumentele lijn. Opvallend is hier dat op die lijn
ook de analytische fotogrammetrie en de blok-
vereffening voorkomen, terwijl op andere wijze ver
richte metingen geodetisch worden verwerkt op de
mathematisch-geodetische lijn. Dit komt wellicht
doordat de fotogrammetrie is opgevat als een
systeem. Een koppeling met de mathematische
geodesie komt weer tot stand in de gegeneraliseerde
puntsbepaling, die al werd aangeduid.
Natuurkundige aspecten liggen ten grondslag aan
geodetische instrumenten: de theodoliet, de foto-
grammetrische camera, de elektro-optische afstand
meter en de gravimeter; maar ook aan de gravi-
metrische geodesie. Het zijn voornamelijk onder
werpen uit de optica, de klassieke mechanica, de
golfvoortplanting en de elektronica, die voor een
voldoende begrip van de werking en de gebruiks
mogelijkheden van de instrumenten moeten worden
bestudeerd. Voor het ontwerpen en het ontwikkelen
van instrumenten zou een aanzienlijke verdieping
in die onderwerpen nodig zijn. Een inleiding in de
klassieke theoretische mechanica is meer in het
bijzonder gewenst als voorbereiding op b.v. de
gravimetrie en de gravimetrische geodesie. In ver
band met een overzichtelijke benadering van de zo
belangrijke atmosferische refractieproblematiek,
verdient de voortplanting van vooral elektro
magnetische golven de aandacht. Bovendien hoort
de natuurkunde naast de wiskunde thuis in het
kennispakket, dat ook de g.i. ingenieur maakt;
natuurkunde is weer zo'n verbindend element tussen
de meeste Delftse studies.
Congres „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie"
30
ngt 73