Vervolgens de vraag: hoe kan de landmeter con
stateren dat een door partijen aangewezen grens
van kadastraal standpunt uit een nieuwe grens is?
Het antwoord op deze vraag is niet moeilijk, nl.
door te constateren dat de aangewezen grens niet
samenvalt met een reeds bestaande kadastrale
rechtsgrens. Maar dan dient de landmeter aan
partijen te vragen hem alle grenzen van het on
roerend goed aan te wijzen, waarna hij kan conclu
deren welke grenzen nieuw zijn en welke niet. Ik
kom op deze zaak zo straks nog terug.
Verder geeft art. 59 aan dat de landmeter de aan
wijzing moet toetsen aan de omschrijving in de
akte. Bij artikel 75 (het toetsingsartikel) zal deze
toetsing behandeld worden.
Art. 60 biedt de mogelijkheid dat de landmeter ook
aanwijzing van belanghebbenden in ontvangst neemt
van toekomstige grenzen (de zgn. P.W.-metingen).
Het zal duidelijk zijn dat de partijen die hebben mee
gewerkt aan de totstandkoming van de akte, door
de landmeter worden opgeroepen om de ligging van
de nieuwe grenzen aan te wijzen. Dit staat in art. 72,
waarbij ook nog de mogelijkheid wordt aangegeven
dat gemachtigden van partijen de aanwijzing doen.
Van degenen die de aanwijzing doen, zo geeft art.
108 aan, worden de naam, de voorletters, de kwali
teit (hiermee wordt bedoeld aanduidingen als koper,
verkoper, enz.) en bij voorkeur de dag, de maand
en het jaar hunner geboorte genoteerd. Dit „bij
voorkeur" zal o.a. slaan op de geboortedatum van
vrouwen, wanneer die de aanwijzing verrichten (wat
nog al eens gebeurt!). De minister zou zich dan hier
bij de goede gewoonte aansluiten om dames nimmer
naar hun geboortedatum te vragen. Met deze geste
van beleefdheid kan ik van harte instemmen.
Als een gemachtigde of een wettelijke vertegen
woordiger van de partijen heeft aangewezen, zo
gaat art. 108 nog steeds voort, dan dient vermeld
te worden of dit op een schriftelijke of mondelinge
volmacht berust. Tenslotte de bepaling dat in het
algemeen geen onderzoek naar de identiteit van de
aanwijzers wordt ingesteld, waarmee de lijdelijkheid
van de landmeter wordt onderstreept.
Mij dunkt dat hiermede ruimschoots aandacht is
besteed aan de personen die de aanwijzing hebben
verricht. Hierbij dan mijn verzuchting dat het wense
lijk ware geweest als een dergelijke ruime aandacht
niet alleen aan het subject maar ook aan het object
zou zijn besteed.
Nadat in art. 73 o.a. de eis is gesteld, dat altijd aan
wijzing dient te geschieden ook al is de nieuwe grens
omschreven als het verlengde van een bestaande
kadastrale grens (behalve als ontoegankelijkheid van
het terrein dit onmogelijk maakt) of door maten is
gegeven t.o.v. een bestaande kadastrale grens, volgt
het belangrijke toetsingsartikel 75.
Toetsing volgens art. 75: Wat is overgedragen?
Uit dit artikel blijkt dat er twee momenten zijn
waarop de landmeter kan constateren dat de kadas
trale aanduiding of (bedoeld zal zijn en/of) de
nadere omschrijving van de ligging van overge
dragen perceelsgedeelten in de akte onjuist is, nl. in
het terrein (bij de aanwijzing van de nieuwe grenzen)
en op het bureau (bij het opmaken van de metings
stukken).
Zodra een onjuistheid is gebleken, dringt de land
meter bij belanghebbenden op verbetering van de
akte aan, waarbij hij de meest doelmatige inlich
tingen over de vorm en inhoud van de op te maken
verbeteringsakte verstrekt.
Indien het in dit artikel de bedoeling van de minister
is dat de landmeter dient na te gaan dat: a) de
kadastrale aanduiding, b) de nadere omschrijving,
c) het overgedragen onroerend goed zoals het in het
terrein aanwezig is en zoals partijen dat hebben aan
gewezen en d) het nieuwe kadastrale perceel elkaar
volledig dekken, dan ga ik er geheel mee akkoord.
Maar dan is het beslist noodzakelijk dat partijen de
gehele omtrek van het overgedragen onroerend goed
aan de landmeter aanwijzen. Worden alleen de
nieuwe grenzen aangewezen dan zal de toetsing
niet volledig uitgevoerd kunnen worden (behalve
natuurlijk voor die percelen waarvan de omtrek
geheel uit nieuwe grenzen bestaat), met alle nare
gevolgen van dien. Deze toetsing is als het ware het
sluitstuk van het ombouwen van de gedeeltelijke
kadastrale percelen naar gehele kadastrale percelen,
die dan hun weg in de kadastrale en hypothecaire
boekhouding kunnen aanvangen.
Onbegrijpelijk is het daarom dat de minister in art.
72, lid 2 de landmeter de mogelijkheid geeft grenzen
36
ngt 73