lating te beperken voorzover aan de gestelde eisen
van vooropleiding is voldaan. Maar bij het hoger
beroepsonderwijs (HBO), (HTS, sociale academie
enz.) kent men de mogelijkheid van beperkte toe
lating; het gevolg is dat bij sommige studierich
tingen veel studenten die niet tot een instelling van
H BO worden toegelaten, naar de universiteit komen.
Bij het technisch WO hebben we het verschijnsel dat
op het ogenblik 30% van de afgestudeerde HTS-ers
verder gaat studeren aan een TH, dit betekent voor
hen een lange omweg. Ongeveer 25% van de eerst-
ingeschrevenen aan een TH heeft reeds het diploma
HTS. Tussen 1960 en 1970 is bij de TH's de groei-
index van het aantal eerstejaars 210, bij de HTS-en
slechts 148.
Het is duidelijk dat het gehele hoger onderwijs (of
wel post-secundair, of tertiair onderwijs) aan her
ziening toe is. Een betere coördinatie tussen hoger
beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs is
nodig. Er bestaat behoefte aan planning van de
capaciteit van het hoger onderwijs. Het bij de
huidige snelle ontwikkelingen nodige postacade
misch onderwijs moet geregeld worden. De plaats
en de wenselijke en mogelijke omvang van het
universitaire onderzoek vragen om aandacht. Op
alle genoemde gebieden zijn commissies of werk
groepen bezig, vele nota's zijn verschenen, waarvan
de literatuuropgave een indruk geeft.
De Wet-Posthumus houdt zich uiteraard slechts
met een deel van deze problematiek bezig. De be
langrijkste punten ervan zijn:
1De cursusduur van een universitaire studie, d.w.z.
de tijd die volgens het studieprogramma nodig
is om de studie te voltooien, wordt wettelijk
vastgesteld en wel (behoudens uitzonderingen)
op vier jaar, te weten één jaar voor de propae-
deutische fase en drie jaar voor de doctorale
fase.
2. De inschrijvingsduur, d.w.z. de termijn gedurende
welke zij die zijn toegelaten tot de universitaire
examens als student kunnen zijn ingeschreven,
bedraagt twee jaar voor de propaedeutische fase
en vier jaar voor de doctorale fase (behoudens
uitzonderingen). De inschrijving geeft het recht
op het deelnemen aan het onderwijs, op toegang
tot verzamelingen en op het gebruik van stu-
dentenvoorzieningen (mensa, huisvesting enz.).
3. De studieduur, de tijd die verloopt tussen eerste
inschrijving en afleggen van het afsluitend
examen, wordt niet geregeld. Men kan dus zo
lang over de studie doen als men wil, maar
slechts maximaal zes jaar ingeschreven zijn.
4. De faculteit (afdeling) kan een bezitter van het
doctoraal getuigschrift (een „afgestudeerde"),
die blijk heeft gegeven van geschiktheid voor het
doen van wetenschappelijk onderzoek, toe
laten tot de voorbereiding op het verkrijgen van
een getuigschrift van verricht wetenschappelijk
onderzoek.
5. Ingevoerd wordt een categorie assistent-onder
zoekers. In de MvT wordt het creëren van for
matieplaatsen in het uitzicht gesteld, te bezetten
door jonge veelbelovende doctorandi voor een
tijd van ca. drie jaar. Hiermee moet het onder
zoek worden bevorderd; hun werk zal in de regel
leiden tot een proefschrift.
6. De universiteiten en hogescholen krijgen wette
lijk de taak tot verzorging van het post-acade-
misch onderwijs, zoveel mogelijk in samen
werking met derden. De kosten worden in de
regel gedragen door de deelnemers.
Zoals gezegd betreft het hier een ontwerp van wet;
bij het schrijven van dit artikel was het voorlopig
verslag nog niet verschenen. Maar te verwachten is
dat deze drastische ingreep in het WO toegepast zal
gaan worden, in Delft houdt men rekening met
invoering per 1 september 1974.
De genoemde punten geven alleen een kader van
wettelijke maatregelen, die op zichzelf niet veel
zeggen over de visie die eraan ten grondslag ligt en
bij de vormgeving van het onderwijs uiteraard nog
meer gewicht in de schaal legt dan die maatregelen.
De problematiek en de visie van Posthumus op de
gewenste oplossingen vindt men in de MvT, en in
de zgn. Nota's-Posthumus, evenals een deel van de
kritiek en de beantwoording daarvan. Hier moet
worden volstaan met enkele citaten, om de filosofie
achter het wetsontwerp enigszins te belichten.
„Posthumus constateert dat de lengte van de
cursusduur niet van interne onderwijskundige fac
toren afhangt. Het is volgens hem onmogelijk om
alle eisen aan kennis, inzicht en vaardigheid voor
Congres „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie"
ngt 73
21