een bepaalde studie in uren, weken en jaren om te
rekenen, bij elkaar op te tellen en de som van deze
optelling als cursusduur te beschouwen. De voor
onderwijs (en onderzoek) beschikbare hoeveelheid
kennis en kundigheden is immers onbeperkt groot.
Je kan van talloze onderwerpen de onmisbaarheid
bepleiten De lengte van de cursusduur kan niet
van interne, onderwijskundige factoren afhangen.
Zij moet vastgesteld worden aan de hand van ex
terne, sociaal-psychologische en sociaal-economi
sche criteria. Sociaal-psychologische: bij welke
leeftijd kan iemand beter („eindelijk") aan „de
praktijk" beginnen? Sociaal-economische: een hoe
groot percentage van het nationale inkomen en van
de rijksbegroting kan in het universitaire onderwijs
gestopt worden? Kunnen we dat percentage maar
steeds evenredig of zelf exponentieel verhogen bij
de explosieve toename van het aantal studenten.
Moeten we vooreerst niet een flink deel van het
voor onderwijs beschikbare geld besteden aan de
vorming van de zogeheten „leerplichtvrije" wer
kende jongeren? Aan kleuter- en basisonderwijs,
middenschool, academisering van het hoger be
roepsonderwijs, éducation permanente? Posthu
mus signaleert dat buitenlandse (en met name Angel
saksische) afgestudeerden bij hun intrede in „de
maatschappij" belangrijk jonger zijn dan hun
Nederlandse collega's en dat dit leeftijdsverschil
volgens internationale deskundigen niet gepaard
gaat met een evenredig verschil in bekwaamheid
Deze overwegingen nopen Posthumus tot zijn
voorstel het universitaire onderwijs in de tijd te
structuren en daarbij cursus- en inschrijvingsduur
te limiteren. Regering en parlement spelen uit
eindelijk de rol van arbiter. Zij moeten alle externe
factoren nog eens in groot verband bezien en af
wegen". (Tweede voortgangsnota, blz. 19 en 20).
„Het voorstel van de post-academische vorming
(of beter: begeleiding) kan niet losgezien worden
van het voorstel de cursusduur te verkorten. Deze
twee gedachten zijn onlosmakelijk met elkaar ver
bonden. Posthumus' idee is: je moet niet al te oud
aan „de praktijk" beginnen, maar die „praktijk" is
ondenkbaar zonder een „éducation permanente".
Je bent je leven lang niet uitgestudeerd. Als acade
micus zeker niet Alle studies hebben nu een
cursusduur die langer is dan vier jaar. Posthumus
heeft al gezegd dat hij zijn nota zal verscheuren als
de huidige stof tot een vierjarige cursusduur zal
samengeperst worden. Hij wil evenmin dat van elke
vier uur die er nu per jaar voor een onderdeel zijn
uitgetrokken drie of twee en een half uur gemaakt
wordt. Posthumus wil een volslagen nieuwe pro
grammering van studies De nadruk bij de ver
werkelijking van deze doelstellingen (nl. van WO)
moet liggen op de kritische en creatieve ontwikke
ling van de toekomstige academicus; dit moet ge
paard gaan met een bezinning op ethische, culturele
en politieke waarden van wetenschapsbeoefening.
Het gaat niet om wandelende encyclopedieën. Niet
om vakidioten of vakcyclopen. Niet om feitjes
kenners. Niet om eindprodukten (doctorandi) die
meegaand, plooibaar en voor alle doeleinden in te
zetten zijn. Het universitaire onderwijs „moet
mondige en intelligente mensen brengen tot zelf
ontplooiing" De stof - en dit is Posthumus'
keuze-criterium - moet in deze lijn voortgedacht
géén doel in zich zijn, maar middel tot kritisch en
creatief bedoelde zelfontplooiing, zelf-realisatie".
(Tweede voortgangsnota, blz. 21 en 22).
Een belangrijk punt dat niet in de wetsartikelen tot
uiting komt is de gedachte van een representatieve
en selectieve propaedeuse: „Zowel de student als
de faculteit dienen zich zo spoedig mogelijk een oor
deel te vormen over de geschiktheid en de belang
stellingvoor de gekozen studierichting, zodat zowel
zelf-selectie als consileum abeundi mogelijk zijn.
Gedurende het curriculum na het propaedeutisch
examen zal de selectie op de achtergrond moeten
treden" (MvT). Verder wijst Posthumus in dit
verband ook op de mogelijkheden van „horizon
tale doorstroming" als het universitaire en het
hoger beroepsonderwijs meer geïntegreerd worden
(Tweede voortgangsnota, blz. 25). Het laatstge
noemde punt, de coördinatie van WO en HBO, is
zeer belangrijk, maar er kan hier geen aandacht aan
worden besteed. In de MvT wordt opgemerkt „Wij
menen dat onze voorstellen van nu noodzakelijk
zijn teneinde de verder liggende doeleinden met be
trekking tot het tertiair onderwijs te verwezen
lijken". In de literatuurlijst is aan dit aspect enige
aandacht geschonken.
Congres „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie"
22
ngt 73