staan, hetzij gedelimiteerd zijn, of als een combinatie
van deze mogelijkheden aanwezig is. Deze toevoe
ging is hier geheel overbodig. In deze paragraaf
gaat het om de grootteberekening van de percelen.
Deze grootteberekening en de nauwkeurigheid er
van zijn van veel factoren afhankelijk (o.a. construc
tief verband, meetmethode, berekeningsmethode,
nauwkeurigheid van de grenzen) maar zeker niet
van hoe de grenzen tot stand zijn gekomen. De
minister voegt op deze manier, geheel overbodig,
een onwezenlijk argument aan dit artikel toe.
Art. 157 Hierin wordt eerst verwezen naar de in
art. 154 eerste lid genoemde methoden om tot een
nauwkeurige grootteberekening te komen en het
artikel gaat dan verder met een restrictie nl. dat bij
ambtshalve metingen (9a-kaarten) geen hogere
nauwkeurigheid wordt nagestreefd dan verant
woord is in verband met de grondprijs en met de
omstandigheid dat opstallen in belangrijke mate
meer bepalend kunnen zijn voor de waarde van het
perceel dan de grondprijs.
Dit nogal mistige en twijfelachtige argument geldt
dan zeer waarschijnlijk niet voor al die metingen die
niet direct verband houden met 9a-kaarten. Op
nieuw wordt dus weer onderscheid in nauwkeurig
heid gemaakt tussen 9a-kaarten en de rest der
metingen van de gewone dienst. Ik blijf er bij dat de
nauwkeurigheid van de grootteberekening niets
heeft uit te staan met het feit of de meting een
gevolg is van een 9a-kaart of van een p.w.-aanvraag.
Ook is het niet aan te bevelen de nauwkeurigheid
van de grootteberekening te koppelen aan de grond
prijs, deze prijs kan in de loop der jaren aan sterke
verandering onderhevig zijn terwijl de grootte van
het perceel zich niet wijzigt.
Art. 158 Blijkbaar houdt de minister (terecht) reke
ning met supernauwkeurige grootteberekeningen,
want in dit artikel volgt het voorschrift dat bij be
rekeningen van de oppervlakte van grote veelhoeken
uit coördinaten, rekening moet worden gehouden
met de stereografische kaartprojectie. Zo bedraagt
de correctie die tengevolge van de stereografische
kaartprojectie aan de oppervlakte van een rechthoek
van 1600 xlOOOm (160 ha) moet worden aange
bracht in Rotterdam 205 ca (i%0) en in Amersfoort
320 ca (!%o)- Hierbij wil ik opmerken dat dit voor
schrift alleen geldt indien van R.D.-coördinaten ge
bruik wordt gemaakt en dus niet indien de coördi
naten in een eigen systeem zonder stereografische
kaartprojectie zijn bepaald.
Tenslotte wil ik wijzen op het feit dat de minister
in dit artikel heel juist het begrip grootteberekening
heeft vervangen door het begrip oppervlakte
berekening.
Art. 159 Hierboven werd reeds het verschil gesigna
leerd dat in de voorschriften tot uitdrukking komt
tussen ambtshalve en p.w.-metingen. In art. 159
wordt gesteld dat de nauwkeurigheid van meting en
grootteberekening afhankelijk is van de aanvrage
indien een p.w.-meting in behandeling komt. Op
merkelijk is dat hier in de paragraaf grootte
berekening het woord meting wordt toegevoegd. Is
dit een late aanvulling van art. 79?
En als de p.w.-aanvraag nu betrekking heeft op een
vervroegde 9a-kaart moet men uit dit artikel dan
de conclusie trekken dat de eisen voor deze aanvraag
dezelfde zijn als die voor de ambtshalve 9a-kaart-
metingen? Tot welke consequenties dit kan leiden
toont het volgende artikel.
Niet-nauwkeurige grootteberekening
Art. 160 Omdat de minister met dit artikel een
aantal onzekerheden veroorzaakt, lijkt het mij ver
standig van dit artikel geen beknopte beschrijving
te geven, doch het volledig te citeren:
I. „Nauwkeurige grootteberekening is niet moge
lijk aan de hand van een gewone-dienstmeting,
wanneer slechts één of enkele grenzen van het per
ceel nieuw zijn en de overige niet als vaststaande
kadastrale grenzen uit vroegere veldwerken met die
meting kunnen worden gecombineerd. Die overige
grenzen zullen veelal als bezitsgrenzen terecht in de
meting zijn opgenomen. Doch al wordt met bezits
grenzen bij de groottebepaling rekening gehouden
en ook onderscheid gemaakt tussen duidelijke
bezitsgrenzen, als sloten en oude wallen, en vagere
bezitsgrenzen, als voren en onduidelijke wegkanten,
de mogelijkheid dat een bezitsgrens niet identiek is
met de (vroeger aangewezen c.q. gedelimiteerde)
56
ngt 73