regel levert in de praktijk nogal eens moeilijkheden
op. De beslissing wel of niet redresseren, speciaal
van percelen die nog op niet hermeten plans voor
komen (en dat zijn de meeste nog!), is niet altijd
even gemakkelijk, zeker niet als men de voor
schriften van art. 160 moet hanteren. Er bestaan
hiervoor wel enkele regels, maar de minister ver
meldt ze jammer genoeg niet.
Art. 163 Dit artikel handelt over het afronden bij
het vaststellen van de grootten der percelen. De
wijze van afronden is afhankelijk van de nauw
keurigheid der meting, de methode van grootte
berekening en de waarde van het ongebouwd met
betrekking tot de waarde van het perceel. Afgerond
kan worden op gehelen van centiaren of op vijf- of
tienvouden van centiaren. Tenslotte worden terreins
gedeelten van slechts enkele centiaren die bij een
overdracht zijn betrokken niet afgerond. Afgezien
van de laatste regel, die volkomen juist is, zijn de
andere regels eigenlijk nietszeggend. En wel omdat
grootten die aangegeven zijn met gehele centiaren
of op vijf- of tienvouden van centiaren (b.v. 232 ca,
45 ca, 310 ca, 6290 ca) op zich niets laten blijken
van afrondingen, in duidelijke tegenstelling met ge
meten maten voorkomende b.v. op veldwerken zo
als 16.23, 249.18 (afrondingen op cm) en 17.1,
23.8, 5.5 (afrondingen op dm). Als uit het getal dat
de grootte aangeeft niet duidelijk blijkt dat er afge
rond is en op welke wijze er afgerond is, heeft het
stellen van afrondingsregels geen enkele zin.
Dit artikel stelt nog een regel nl. dat naar het inzicht
van de landmeter kan worden afgerond op gehelen
van centiaren of op vijf- of tienvouden van centi
aren. Dit is de enige keer dat in de paragraaf
Grootteberekening (en misschien wel in de hele
I.K.) het inzicht van de landmeter ten tonele wordt
gevoerd. Bepaald teleurstellend is het, niet alleen
voor de landmeter maar ook voor al die mensen
zoals technisch ambtenaren, landmeetkundig ambte
naren, tekenaars, die regelmatig met grootte
berekeningen in aanraking komen, daarvoor zijn
opgeleid en de nodige ervaring hebben opgedaan,
dat het inzicht blijkens de mening van de minister
niet verder gaat dan het afronden op centiaren of op
vijf- of tienvouden van centiaren.
Art. 164 Het laatste artikel behandelt eerst de twee
mogelijkheden van redres-grootteberekening nl. bij
een grove misslag in de vroeger vastgestelde grootte
en bij een aanmerkelijke onnauwkeurigheid in de
grootte van een perceel. In het laatste geval wordt
nog verwezen naar art. 175 waarin een aantal toe
laatbare percentages worden genoemd tussen
grootten vermeld in akten en berekende grootten
van de percelen. Deze percentages, stoelend op de
grondbelastingwet, zijn zwaar verouderd en daarom
praktisch van weinig belang. Veel belangrijker is de
regel dat voor het toepassen van redres-grootte bij
hermeting en bij hermeten plans als leidraad enkele
tolerantieformules worden gebruikt. De formules
zelf (5^/a, 10^/a, 20y/a) zijn van minder belang
maar het bestaan is des te belangrijker of beter
uitgedrukt des te betreurenswaardiger.
Heel lang is de EK. zonder tolerantieformules ge
weest, daarbij sloot de EK. goed aan bij de H.T.W.
die ook geen tolerantieformules kent. Naar mijn
mening had dat zo moeten blijven, want het doel
bewust weglaten van tolerantieformules heeft tot
gevolg dat de landmeter zich iedere keer moet af
vragen of hij zal redresseren en zo ja, waarom. Bij
deze beslissing zullen de diverse nauwkeurigheids
begrippen van de H.T.W. hem goede diensten kun-
ten bewijzen. Niet vergeten mag immers worden dan
het bestaan en hanteren van tolerantieformules er
onherroepelijk toe leidt dat niet het inzicht van de
landmeter maar de uitkomst van de formule be
slissend wordt voor het antwoord op de vraag of
wel of niet geredresseerd moet worden. Zou het
niet te zot zijn dat, als een eigenaar de vraag stelt
waarom de grootte van zijn perceel geredresseerd
is, hij als antwoord krijgt dat dit is gebeurd op
grond van de uitkomst van een tolerantieformule?!
Men kan daarom nog steeds gissen naar de reden
waarom de minister enkele jaren geleden deze
tolerantieformules heeft ingevoerd. Ik blijf van
mening dat de ambtenaar die de aanwijzing in ont
vangst neemt, de meting verricht en de grootte be
rekent of laat berekenen, de grootte dient vast te
stellen en deze vaststelling met zijn verantwoorde
lijkheid dekt. Daar kan geen tolerantieformule of
welk voorschrift van de minister hem van weer
houden. Voor die ambtenaar is de groottevast-
58
ngt 37