Ruilverkaveling en landschapsarchitectuur
N. G. H. Koopman
Problemen van leefmilieu en welzijn worden de laat
ste jaren in woord en geschrift voortdurend aan de
orde gesteld. Dat daarbij het welzijn dikwijls tegen
over de welvaart wordt gesteld is niet verwonderlijk.
Immers, het is langzamerhand genoegzaam bekend
dat een niets ontziend nastreven van meer welvaart
een zeer negatieve uitwerking op het leefmilieu
heeft.
Velen menen dat het milieu reeds zover is aangetast
dat het verstandig zou zijn een deel van de welvaart
op te offeren ter wille van een weer gezondmaken
van het leefmilieu. Zij vluchten uit het lawaai en de
stank van de grote stad naar de rust en zuiverheid
van het boerenland om te ontdekken dat het
daar ook niet meer is als vroeger: de ploegende
landman met zijn dampende paarden heeft plaats
gemaakt voor dragline en bulldozer. Er is een ruil
verkaveling gaande!
Dat ook zonder de lijfelijke confrontatie met het
kavelwerk de ruilverkaveling niet aan de aandacht
van hen, die zich zorgen over ons leefmilieu maken,
is ontsnapt, is begrijpelijk. Immers, ook de ruilver
kaveling is een activiteit die beoogt een grotere wel
vaart te verschaffen, maar die ook in aanzienlijke
mate zijn sporen op het milieu achterlaat: de verka
veling geeft een zekere versobering en verstrakking
van het landschap. In hoeverre dit winst of verlies
betekent hangt af van de wijze van benadering. De
landschappelijk geïnteresseerde ondergaat het als
een verarming; terwijl de boer, die op het land zijn
brood moet verdienen, vaak slechts oog heeft voor
de betere economische mogelijkheden die de verka
veling hem verschaft.
Hoe kan nu de ruilverkaveling deze meer kritische
benadering opvangen en kan de plaatselijke com
missie met zijn deskundigen, als uitvoerder van de
verkaveling, de veranderde maatschappelijke in
zichten in zijn beleid tot uitdrukking brengen?
Het lijkt juist te stellen dat van de deskundigen in dit
opzicht een stimulerende werking uitgaat, daar de
leden van de plaatselijke commissie, meestal ver
tegenwoordigers van boerenorganisaties, q.q. nu
eenmaal meer interesse hebben voor het economisch
nut dat de ruilverkaveling kan opleveren. En van de
deskundigen is het bij uitstek de vertegenwoordiger
van Staatsbosbeheer, die gezien zijn achtergrond en
kennis van zaken als beschermer van het milieu i.e.
het landschap binnen de commissie zal moeten op
treden. Welke middelen staan hem hierbij tendienste?
In feite maar één: het landschapsplan.
Nu zien velen in het landschapsplan niet meer dan
een zekere aanvulling met landschappelijke ele
menten op het plan van wegen en waterlopen. Het
voert naast dit plan van wegen en waterlopen geen
zelfstandig bestaan, vormt dikwijls te weinig een
neerslag van een bepaalde landschappelijke visie.
Indien nu het plan van wegen en waterlopen om een
of andere reden wordt gewijzigd of, wat zo nu en
dan voorkomt, op sommige punten in strijd is met
het landschapsplan, zien we in de praktijk meestal
een aanpassing van het landschapsplan aan het plan
van wegen en waterlopen. Zelden het omgekeerde.
Het kan ook nauwelijks anders; want de man van
Staatsbosbeheer staat meestal als eenling in de
plaatselijke-commissie-vergaderingen de belangen
van milieu en landschap te verdedigen.
Hij is, voorzover hij al enig begrip voor zijn zaak bij
de commissieleden en overige deskundigen kan bij
brengen, dikwijls reeds blij, wanneer hij via allerlei
compromissen van het landschapsplan nog weet te
redden wat er te redden valt. Zodoende heeft hij,
zijns ondanks, onder de landschapsarchitecten de
naam gekregen van te zijn een versierder van het
landschap in plaats van een landschapsbouwer.
Wat betreft de vraag in hoeverre onze man van
Staatsbosbeheer kan inspelen op de gewijzigde
maatschappelijke inzichten omtrent milieu en leef
klimaat, bevindt hij zich in een nog veel moeilijker
positie. Want terwijl deze inzichten zich snel
wijzigen, moet hij werken met een landschapsplan,
dat ten tijde van de realisatie reeds vele jaren oud,
en wellicht verouderd is.
De oplossing om voortdurend het landschapsplan te
wijzigen en aan te passen is niet de juiste: afgezien
van procedure-bezwaren, is er het bezwaar dat het
oude, starre plan wordt vervangen door een nieuw,
even star plan, dat, om aan de eisen van de nieuwe
inzichten te voldoen, meer te handhaven of aan te
planten „groen" zal bevatten. Zo doorgaande zal
er tenslotte een plan ontstaan dat de cultuurtech
nicus en de landmeter nauwelijks nog enige vrijheid
74
ngt 73