tijen de landmeter een grens aan waarvan zij ver klaren dat het de eigendomsgrens is, dan zal de landmeter, indien hij de aangegeven grens als eigendomsgrens wil accepteren, toch nog na moeten gaan op welke titel dan de eigendom berust en of hij in staat is deze titel in de metingsstukken te ver werken. In art. 362, lid 2 wordt de landmeter tot arbiter ver heven als hij door de minister wordt aangespoord om eventuele tegenspraak tussen de aanwijzingen van partijen bij het grensonderzoek op te heffen. Hij kan daarbij zover gaan, teneinde eensluidende aanwijzing te bewerkstelligen, dat hij door zijn voor lichting probeert een bestaand geschil over de lig ging van de grens te beslechten of een dreigend ge schil te voorkomen. Bij dit arbiterschap houdt hij rekening met de gegevens van het bestaande veld werk, het bestaande plan, de overgeschreven akte en met de bezitstoestand. De minister geeft hier een uitermate gevaarlijk voorschrift dat heel gemakke lijk tot een niet juiste handelwijze van de landmeter kan leiden. Ik wil hierover slechts deze opmerking maken. Handelt de landmeter op uitdrukkelijk ver zoek van partijen omdat zij het over de grens niet eens zijn, en hanteert de landmeter de gegevens uit het kadastrale archief, dan lijkt het voorschrift acceptabel, maar doet hij het zonder meer op grond van dit voorschrift dan is het verwerpelijk. Want een bestaand geschil beslechten en een dreigend geschil voorkomen hoort thuis bij de dading (art. 1888 B.W.) en deze dient schriftelijk door partijen te worden aangegaan. Partijen nemen de beslissing; niet de landmeter. Verder is het zeer merkwaardig dat de landmeter behalve de gegevens van veld werken, plan en akte ook de bezitstoestand betrekt bij zijn pogen om tot een eensluidende aanwijzing te komen. Ik meen dat bij verschil van mening tussen partijen voor de landmeter de zo juist genoemde gegevens, maar dan met uitsluiting van de bezits toestand, bepalend zijn om de kadastrale grens aan te wijzen en dat hem het gekrakeel van partijen doorgaans koud zal laten. De praktische vraag blijft nu nog in hoeverre de landmeter kan afwijken van zijn gegevens om partijen te bewegen tot een eens luidende aanwijzing te komen. De minister blijft het antwoord op deze vraag schuldig en dat is jammer. In tegenstelling met de regel bij de gewone dienst, waar in feite afpaling van de nieuwe grens geëist wordt, gaat art. 362, lid 3 niet verder dan dat de landmeter de afpaling bevordert. Een goede, blij vende afpaling is zeer gewenst, maar in de praktijk niet altijd mogelijk. Tenslotte bepaalt art. 362, lid 4 dat de persoonlijke gegevens van de aanwijzers, net als bij de gewone dienst, vrij uitvoerig op de veldwerken worden ver meld. Het volgende artikel geeft voorschriften voor het geval dat de kadastrale grens en de grens die volgens partijen de eigendomsgrens is, niet samen vallen. Volgens art. 363, lid 1 kan de landmeter beslissen of hij de kadastrale grens zal handhaven of de grens van partijen bij wijze van redres tot kadastrale grens maakt, waarbij redres alleen mag worden toegepast bij kennelijke fouten in de oude gegevens. Bij de gegevens die de landmeter dient te hanteren alvorens zijn beslissing te nemen, horen: kwaliteit en datering van het veldwerk, gegevens van het bestaande plan en de akte, de aard van de aangewezen grens en de omvang van de afwijking. Indien het de bedoeling van de minister is dat bin nen de in de H.T.W. genoemde betrouwbaarheids- strook de landmeter de kadastrale grens kan laten samenvallen met de aangewezen grens (door par tijen) dan ga ik daarmee akkoord. Maar wat te doen als de afwijking groter is dan de betrouwbaarheids- strook? Is het dan mogelijk dat er redres-aanwijzing plaatsvindt zoals art. 68, lid 2 suggereert? Dit artikel dat weliswaar in het hoofdstuk Landmeetkundige dienst voorkomt (en dus niet in het hoofdstuk Her meting) luidt: „Wel kan een grens van eigendom of ander zakelijk recht bij verschil tussen kadastrale gegevens en terrein door de landmeter geacht wor den geen verandering op het terrein te hebben ondergaan als zulks uit de aanwijzing van beide partijen kan worden afgeleid en het hem bovendien aannemelijk voorkomt; in dit geval redresseert hij de voorstelling der grens op de kaart." Is het de bedoeling van de minister geweest om dit voorschrift ook bij het werk van de hermeting te betrekken? Zo ja, waarom is er dan niet nadrukke lijk naar verwezen? Zo niet, wat moet dan in het onderhavige lid verstaan worden onder „kennelijke fouten in de oude gegevens"? ngt 73 123

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 19