Congresverslag Agenda door de landmeter oproepen van de zakelijk ge rechtigden tot het aanwijzen van hun eigendoms- grenzen, wekt de minister de indruk dat na de her meting een eigendomskadaster is ontstaan. De werkelijkheid is echter dat aan de subjecten en de rechten niets is veranderd (m.u.v. de gevallen van aanwas en afslag) en de objecten maar zeer ten dele zijn gewijzigd. Dat er zakenrechtelijk maar bitter weinig is veranderd blijkt ook uit het feit dat na de hermeting de belanghebbenden niet uitvoerig met de resultaten op de hoogte worden gebracht, maar hoogstens een zeer onvolledige, op de grond belasting afgestemde, kennisgeving ontvangen. En hier eindigt de hermeting met een bepaald teleur stellend resultaat. In het volgende (laatste) artikel zal ik alle behan delde onderwerpen nog eens uit een ietwat andere gezichtshoek bezien. 7-9 juni 1973 22. Deutscher Kartographentag München 12 juli 1973 R.l.C.S. Conference: ,,The Channel Tunnel, RAI, Amsterdam, 9.30 tot 11.30 uur. 2-8 september 1973 International Symposium on computational methods in geometrical geodesy Oxford 10-15 september 1973 34. Fotogrammetrische Woche Stuttgart 19-22 september 1973 58. Deutscher Geodatentag Ludwigshafen (Rhein) 18-19 oktober 1973 Congres Nederlands Genootschap voor Landmeetkunde Jaarbeurs Congres- en Vergadercentrum, Utrecht 26 oktober 1973 Algemene Vergadering van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde FORUMDISCUSSIE „ONDERWIJS EN ONDERZOEK IN DE GEODESIE" Het op 9 en 10 november te Breda gehouden congres over „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie" werd afgesloten met een forumdiscussie over de behandelde onderwerpen. In het forum, dat onder voorzitterschap stond van ir. J. E. Alberda, hadden zitting de heren ir. L. Aardoom, prof. ir. W. Baarda, dr. ir. M. J. M. Bogaerts, prof. mr. P. de Haan, dr. ir. G. H. Ligterink en M. Molenaar. De vragen die zij beantwoordden waren in het algemeen schriftelijk ingediend. Hieronder volgt een samenvatting van het besprokene, onge veer in de volgorde waarin de verschillende onderwerpen op het congres naar voren zijn gebracht. De heer Waalewijn heeft een grote gelijkenis geconstateerd tussen het bestuursschema van de Hogeschool en dat van de onderafdeling (NGT '73, blz. 18 en 20), echter ook een be langrijk verschil: in het T.H.-bestuur hebben vertegenwoor digers van de maatschappij zitting, maar zij ontbreken op de onderafdeling. Is in de wet in de mogelijkheid van ver tegenwoordiging op afdelingsniveau voorzien, en acht het forum haar gewenst? Prof. De Haan stelt, dat deze kwestie uitgebreid is besproken bij de voorbereiding van de wet. Hoewel een vertegenwoor diging van de maatschappij in besturen op faculteitsniveau wenselijk werd gevonden is hierin in de wet niet voorzien. Persoonlijk vindt hij dit jammer. Van verschillende afdelingen heeft hij echter vernomen dat mensen van buiten de T.H. wel in onderwijs- en onderzoekcommissies worden opge nomen. Het departement vond het niet nodig dit in de wet te regelen. Een andere mogelijkheid de maatschappij meer in vloed te geven is, coördinatiecommissies in te stellen voor universitair en niet-universitair onderzoek. De heer Alberda noemt nog de commissie voor wetenschaps beoefening, waarin externe deskundigen kunnen deelnemen. In de Memorie van Toelichting van de WUB wordt opge merkt dat deskundigen van buiten de faculteit die (eventueel met raadgevende stem) in de commissie zitting hebben, van grote waarde kunnen zijn. Deze deelneming kan eventueel op een ad hoe basis geschieden. Voor een vertegenwoordiging in het afdelingsbestuur voelt hij niet veel: de man zou op treden als een vreemde vogel. Hij wijst erop dat de verga deringen openbaar zijn en noemt ook nog de vele contacten die er al zijn in de geodetische wereld, b.v. in verenigings verband (dit congres!). Prof. Baarda tenslotte verwijst naar een artikel „Hoe verder?" in de Ingenieur van 1 september 1972 (nr. 35), waarin de visie van het KIV1 op deze problematiek wordt uiteengezet. De heer Buis vraagt naar de verdere uitwerking van het studieschema (blz. 27) en naar de personele consequenties die het nieuwe programma, in het bijzonder voor wat betreft de parageodesie, zal hebben. Het forumlid Bogaerts zet uiteen, dat de lijntjes in het schema nog gezicht en gewicht moeten krijgen. In de huidige vorm is het schema nog relatiediagram; tijdschatting en capaciteits berekening moeten nog worden uitgevoerd. Aan de tijd schatting wordt hard gewerkt. Daarbij wordt uitgegaan van 1600 studie-uren per jaar (40 weken van 40 uren), ofwel 5000 uren voor de basisstudie van drie jaar. Bij de formatie van het personeel dat dit onderwijsprogramma moet realiseren 126 ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 22