Bericht Naar zijn mening komen alleen de goedontwikkelde vak gebieden hiervoor in aanmerking. Natuurlijk moeten er enkele specialisten blijven die kunnen vertellen wat er in de box zit. Hij is het niet eens met wat Massink naar voren brengt met betrekking tot de red box. Juist door het toepassen van black boxes kan een groot deel van de stof worden terugge bracht tot de grondslagen, waardoor ruimte vrijkomt voor het behandelen van stof waar men vroeger niet aan toe kwam. Dit slaat goed aan, en de student krijgt er meer vrijheid door. Men leert ook beter de samenhang te zien tussen meting (inschakeling), model en doelstelling. Dat de waardebepaling in de doelstelling moeilijk is kan beter naar voren komen. Het forumlid Molenaar ziet toch ook gevaren van black boxes, nl. als de student in het geheel niet weet wat er in de doos gebeurt en volgens welke principes de doos is opge bouwd. De opbouw van het ingepakte model moet naar zijn mening duidelijk worden gemaakt aan de hand van een (een voudig) concreet voorbeeld. De heer Massink is door deze antwoorden toch niet geheel gerustgesteld. De vergaande abstractie zal, samen met de verkorting van de studie en de uitbreiding in para-geodetische richting een bijzonder zware wissel trekken op de werkzaam heid van de student. R. van der Schans en J. Polman CONTACT TUSSEN T.H. (GEODESIE)- EN H.T.S. (LANDMEETKUNDE)-STUDENTEN Onder de studenten is al lange tijd de noodzaak onderkend contact tussen de T.H. en de H.T.S. te stimuleren, hoewel zij zelf niet steeds dit contact hebben kunnen continueren. Tijdens het N.V.G.-congres in november 1972 zijn weer stappen gezet om tot onderlinge gesprekken te komen. De studentencontactgroep is inmiddels gegroeid tot een groep bestaande uit 8 H.T.S.-studenten (van elk studiejaar 2) en 4 T.H.-studenten. Tijdens de eerste bijeenkomst kwamen een aantal vragen en punten naar voren, die wellicht een nadere bestudering waard zijn: I. In hoeverre bestaat er op docentenniveau nog contact tussen T.H. en H.T.S.? Wat zijn onze mogelijkheden om dit docentencontact te stimuleren? 2. In hoeverre moet de T.H., wat betreft het nieuwe studie programma, rekening houden met de H.T.S.? 3. Oriëntering over bestaande T.H.-H.T.S. - integratie- plannen (Schlösser, Plan Delft). 4. Wat is in de praktijk de bestaande en de gewenste ver houding tussen geodetisch ing. en ir.niveauverschil, parallelliteit of een tussenvorm? 5. Tijdens het N.V.G.-congres werd het idee geopperd van een onderwijscommissie, die het gehele geodetische onder wijs zou moeten bestuderen. Wat kan onze bijdrage zijn in die onderwijscommissie? 6. Oriëntering over het tijdens het N.V.G.-congres naar voren gebrachte idee van ir. H. A. L. Dekker over een landmeetkundige M.T.S.-opleiding. Tijdens een informele bijeenkomst, waarvoor de heren W.Bloksma (Ruilverkaveling, I.V.-bureau), ir. H.A.L. Dekker (Nederlandse Spoorwegen) en ir. D. W. van Biesen (Ruil verkaveling, Zwolle) waren uitgenodigd, zijn wij verder op punt 4 ingegaan. In aansluiting hierop kwamen ook nog de punten 2, 5 en 6 ter sprake. Bovengenoemde heren waren uit genodigd om vanuit de „praktijk" antwoord te krijgen op de vragen, zoals door ons in punt 4 gesteld. Uitgaande van deze antwoorden hopen wij onzerzijds een gedragslijn op te stellen ten aanzien van de overige punten. In de vragenbeantwoording vielen twee stromingen te con stateren, nl. het beleid van de Rijksoverheid (met als uit zondering Rijkswaterstaat) en het beleid bij particuliere instanties (waartoe de heer Dekker ook de N.S. rekende). Zowel bij de Rijks- als de particuliere instanties is een niveau verschil te onderscheiden voor de beginnende ing. en ir. De ir. krijgt meestal direct een staffunctie toebedeeld, de ing. begint als ondergeschikte van de ir. Bij particuliere bedrijven echter bestaat de mogelijkheid voor de ing., die zich „waarmaakt", om de functie te gaan be kleden, die in eerste instantie is weggelegd voor de ir.ja zelfs kan de ing. doordringen tot het directieniveau. De heer Dekker duidde dit als volgt aan: Elke meetassistent bij een particuliere instelling heeft „de maarschalkstaf in zijn ransel". Bij de particuliere bedrijven zal de ir. zich ook moeten „waar maken", wil hij verder komen. Bij de Rijksinstanties is de situatie enigszins anders. De over heid koppelt het niveau aan de papieren, die men bezit, en slaat de papieren van een ir. hoger aan dan die van een ing. Functioneel en materieel is er een plafond, waar de ing. niet bovenuit kan komen; ondanks zijn capaciteiten komt de ing. „sowieso" niet in aanmerking voor ir.-functies. De heer Van Biesen gelooft evenwel, dat na een onderzoek binnen het Kadaster de ing. meer naar voren zal treden, terwijl de ir. zich meer met doelgericht onderzoek zal gaan bezighouden. De grote verschillen tussen de T.H.- en H.T.S.-opleiding hebben tot gevolg, dat de ir. de opdrachtgever is en de ing. de uitvoerder, zonder dat er enige samenspraak is omtrent de werkopdracht. Daar de ir. tegenwoordig ook niet van alle markten thuis kan zijn, zou enige parallelliteit in de gezags lijn, in casu de samenspraak, zeker gewenst zijn. De huidige gezagsverhouding tussen de ir. en de ing. gaat al in de richting van die parallelliteit. Het valt te verwachten, dat in de toe komst dit verder doorgevoerd zal worden. Nu echter zal een tussenvorm noodzakelijk zijn, aangezien de pas afgestudeerde ing. gereserveerder tegenover zijn directe chef staat dan de ir. de laatste is tijdens zijn studie vaker geconfronteerd met mensen van dat niveau. Tijdens deze bijeenkomst kwamen ook, zoals eerder vermeld, nog andere zaken aan de orde, o.a. het idee van de heer Dekker omtrent een landmeetkundige M.T.S.-dagopleiding. Deze M.T.S. zou een aantal vakopleidingen (zoals CTO) en vrije-tijd-opleidingen (PBNA, LOI) moeten gaan vervangen. Deze opleiding zou zeker nodig zijn, wanneer elke ir. en ing. inderdaad dat werk zou gaan verrichten, waarvoor hij opge leid is, en niet meer daar terecht komt, nl. een niveau lager dan de opleiding doet verwachten, waar hij niet thuis hoort. Het bekijken van zo'n M.T.S.-dagopleiding zou de eerste taak van een onderwijscommissie (zie punt 5) kunnen zijn. Tevens zou die onderwijscommissie adviezen kunnen geven omtrent mogelijke afstemming van de studieprogramma's aan de T.H., H.T.S. en de eventuele M.T.S.-sen. Ons inziens zouden in zo'n commissie ook studenten van T.H. en H.T.S. zitting moeten hebben. Tot slot nog een paar opmerkingen. De begeleiding door instructeurs zou op de H.T.S. op dezelfde wijze moeten gaan werken als op de T.H. Het projectonderwijs zou op beide onderwijsinstellingen flinke aandacht moeten krijgen, aan gezien de student via dit soort „onderwijs" met meer dan alleen vaktechnische problemen wordt geconfronteerd. Het zou wellicht een goed idee zijn een periodiek uit te geven voor alle mensen (van hoog tot laag), die in de landmeetkundige richting werkzaam of geïnteresseerd zijn. Mocht u op- en/of aanmerkingen naar aanleiding van dit stuk hebben, wilt u dan uw reacties zenden naar onder getekende groep, p/a L.G. „Snellius", Kanaalweg 4, Delft. De Studentencontactgroep T.H.-H.T.S. ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 24