ngt 73
derhalve beantwoord moet worden is of men genoegen wil
nemen met een 11000 kaart met de nauwkeurigheid van de
schaal 12000, waarbij dan op de kaart wat meer ruimte
voorhanden is, óf wil men ook de bij de schaal 11000 pas
sende nauwkeurigheid en niet alleen maar de meerdere
ruimte? Men moet oppassen bij van vergroten naar 11000
niet de fictie te wekken van een grotere nauwkeurigheid.
Spreker is overigens van mening dat de 30 cm puntnauw-
keurigheid van de schaal 12000 in de meeste gevallen ruim
voldoende zal zijn. Bij gebruikmaking van een databank kan
men natuurlijk op elke schaal kaarteren maar de opname
methode is bepalend voor de nauwkeurigheid.
De heer Bakker vindt de vraag van mevrouw Beneder onvol
doende beantwoord en vraagt zich af waarom niet ook nu
reeds een grootschalige basiskaart voor stedelijk gebied in de
rapportage van de commissie kan worden betrokken. Hij wil
regels opgesteld zien voor het gehele gebied, zowel landelijk
als stedelijk, waaraan een uniforme basiskaart zal moeten
voldoen.
De voorzitter merkt op dat de commissie geen regels kan
opstellen waarna de heer Bakker zegt hier geen regels te
bedoelen in de zin van wettelijke voorschriften. De voorzitter
voelt wel voor het opstellen van suggesties, van wenken,
waarbij stedelijke diensten zich zouden kunnen aanpassen.
De heer Roosma (Watermaatschappij Zeeland) vraagt zich
af wat de commissie bedoelt met landelijk gebied. Is dat het
gebied waar het Kadaster geen kaarten 11000 vervaardigt of
is dat het gebied waar geen stedelijke landmeetkundige
diensten opereren? Waaronder valt dan bijv. een plaats als
Zierikzee? Juist de plattelandsgemeenten hebben geen eigen
landmeetkundige dienst en moeten zich bij hun uitbreidingen
behelpen met onvoldoende kaartmateriaal. Ook de nutsbe
drijven zitten in die gebieden met dezelfde slechte kaarten.
Op Goeree-Overflakkee is thans een samenwerking bereikt
tussen een aantal nutsbedrijven, gemeenten, waterschap enz.
die het mogelijk heeft gemaakt een gemeenschappelijke op
dracht aan „Fugro" te verstrekken. In dit gebied zal straks
iedereen dezelfde kaarten gebruiken waardoor een aantal
moeilijkheden voorkomen worden.
Hij acht het noodzakelijk dat voor het gehele land uniform
kaartmateriaal wordt vervaardigd. De nauwkeurigheid van
een kaart 12000 vindt hij ruim voldoende maar op die schaal
mist men vaak de ruimte voor de nodige aantekeningen (ook
maten!). Thans wordt overal in Zeeland met kaarten 1:1000
gewerkt en spreker acht ook uniformiteit in kaartschaal
noodzakelijk omdat bij de meeste nutsbedrijven eenvoudig
personeel met de kaart moet kunnen werken. Deze mensen
moeten niet met telkens andere kaartschalen te maken
krijgen. In het gebied waar spreker werkt worden, vaak nood
gedwongen, sterk vergrote topografische kaarten gebruikt.
Het op deze wijze verkregen materiaal acht hij van onvol
doende kwaliteit. Bij tienmalige vergroting zijn de fouten
vele malen groter dan de door prof. Witt genoemde 30 cm.
In zijn antwoord wijst de heer Van Wely erop dat in de com
missie de benadering van het onderscheid tussen landelijk en
niet-landelijk gebied nogal pragmatisch is geweest. De schei
ding is gelegd tussen die gebieden waar kadastrale kaarten
11000 (in R.D.-stelsel) bestaan en die waar dit niet het geval
is. In de discussie stelt de heer Claessen nog dat alle gebieden,
waar een goedgekeurd bestemmingsplan is en waar binnen
enige jaren met bouwen begonnen zal worden, zijn opgeno
men in het kadastrale hermetingsprogramma dat jaarlijks
enige tienduizenden hectaren omvat. Verzoeken van gemeen
ten om in een dergelijk gebied te hermeten worden dan ook
steeds gehonoreerd.
De heer Bakker merkt op dat het nogal eens voorkomt dat
bestemmingsplannen pas na realisatie van de uitbreiding
worden goedgekeurd, doch de heer Claessen repliceert dat
wel bekend is dat de kadastrale dienst zich ten aanzien van
deze zaak niet zo erg formeel opstelt.
Overleg met de gebruikers
De heer Mol (nutsbedrijven Zeeland) vindt het vreemd dat de
gebruikers zo weinig bij de zaak betrokken zijn. Is het wel
juist om de nutsbedrijven, waarschijnlijk de grootste poten
tiële gebruikers, er zo buiten te houden. Normaal is toch dat
de vervaardiger van een produkt bij de gebruikers de behoefte
peilt aan dat produkt en tevens de eisen die eraan gesteld
moeten worden. Waarom is er niet meer overleg geweest over
zaken als kaartschaal, kaartinhoud, bladindeling etc. Spreker
stelt voor alsnog na te gaan wie de grootste gebruikers van
de basiskaart zullen zijn en om te onderzoeken welke eisen
zij aan deze kaart menen te moeten stellen. Daarnaast wil de
heer Mol opmerken dat juist bij veranderingen in gebieden,
de oude kaart onbruikbaar is. Nutsbedrijven moeten dikwijls
in een zeer vroeg stadium al werken uitvoeren als er nog niets
te kaarteren valt.
De voorzitter antwoordt dat enquêteren alleen maar zinvol
is als men weet waarnaar men vragen moet. Mede daarom is
deze dag georganiseerd. Hij vraagt zich verder af of de nuts
bedrijven inderdaad wel de grootste gebruikers zijn, dit zal
nog moeten blijken. Het is echter zeker niet zo dat de com
missie afkerig zou staan tegenover het peilen van behoeften
en wensen van gebruikers. Maar pas na deze dag weet men
wat beter tot wie men zich richten moet en welke vragen er
gesteld moeten worden.
De heer Rienstra merkt op dat als men in Nederland tot ver
vaardiging van een uniforme basiskaart zal overgaan, dit
zeker niet in beslotenheid zal geschieden. Dan zullen er van
zelf wel meer wensen naar voren komen van de kant der toe
komstige gebruikers en zal er wellicht nog ruim voldoende
gelegenheid zijn om nog wat aan vormgeving of inhoud van
de kaart te wijzigen in overleg op niet te beperkt regionaal
niveau. Spreker wil overigens niet verhelen dat over dit punt
de meningen in de commissie niet eensluidend waren.
Ten aanzien van het tweede door de heer Mol naar voren ge
brachte punt acht de heer Rienstra eveneens een gesprek met
de gebruikers van belang om te kunnen komen tot het -
desnoods in voorlopige vorm vanaf de bestektekeningen -
tijdig op de kaart aanbrengen van een aantal door die ge
bruikers noodzakelijk geachte gegevens.
De heer Mol concludeert uit het desbetreffende antwoord
van de heer Rienstra en het achterwege blijven van andere
reacties dat dit overleg er zal komen. De voorzitter is het
met deze opvatting eens. De heer Mol voegt er nog aan toe
dat hij uit het antwoord van de heer Rienstra ook beluisterd
heeft dat wat men aan zo'n basiskaart regionaal nog wil
toevoegen regionaal bezien moet worden waardoor dus be
paalde zaken voor het ene gebied anders geregeld kunnen
worden dan voor het andere. Spreker is van mening dat
regionaal overleg ten deze alleen tot succes kan voeren binnen
een uniform landelijk kader, anders ziet hij er niet veel in.
153