erop dat volgens goed kartografisch gebruik een nieuwe
landelijke kaart moet worden geïntegreerd in de bestaande
kaartstructuur van het land. Het zou fout zijn en niet volgens
de „bon ton" in het vak als de basiskaart een „onaangepaste"
bladindeling zou krijgen.
De heer Kroese (Elektr. Bedrijf Friesland) deelt mee dat in
Friesland vanuit de topografische kaart een algemene kaart
van de gehele provincie is opgezet op schaal 1:2500. Daar
naast wil men het landelijk gebied hebben op schaal 11000,
het stedelijke op schaal 1500. Men streeft naar een jaarlijkse
revisie der eigen gegevens voor het geheel en een halfjaarlijkse
bijwerking voor het stedelijk gebied. De totale kaart zou
eens in de vijf jaar vernieuwd moeten worden.
De voorzitter wijst erop dat gezocht dient te worden naar een
compromis tussen wat wenselijk en wat mogelijk is.
Schriftelijk is er een vraag ingekomen van het provinciaal
electriciteitsbedrijf in Friesland gericht tot Brabant waarbij
men vraagt hoe Brabant een laagspanningsnet in stedelijke
bebouwing op schaal 1:1000 aangeeft. Het blijkt dat in
Brabant voor de drukke bebouwing schaal 1:500 wordt ge
bruikt. In de buitengebieden heeft men schaal 1:2500. Een
schaal 1:1000 wordt niet gebruikt.
Nauwkeurigheid
De heer Houtenbosdeelnemer aan de project-groep van stu
denten, merkt op dat bij een standaardafwijking van 30 cm in
een punt een standaardafwijking van ongeveer 45 cm in een
lengte op de kaart behoort. Dit leidt tot een mogelijke sprei
ding van ongeveer 1.80 m in een afstand. Is dit wel aanvaard
baar?
Prof. Witt heeft dergelijke afwijkingen nooit ontmoet. Bij
goed meten en op normale wijze uitpassen krijgt men geen
fouten van deze orde van grootte.
De heer Houtenbos wil op dit nogal technische punt, mede
op verzoek van de voorzitter, hier thans niet verder ingaan.
Een ander punt dat hem nog interesseert is de eventueel te
vervaardigen fotokaart uit een enkele luchtfoto van de schaal
16000. Daarvoor is dan wel een fotografie nodig met 90%
langsoverlap. Is daarmee bij de kostenberekening wel
rekening gehouden? Of is van de normale 60% overlap uit
gegaan? Het scheelt nl. 150,per foto-kilometer.
De voorzitter antwoordt dat de commissie is uitgegaan van
een grotere overlap dan 60% (langsrichting 90%, dwars-
richting 4%). Wat de eigenlijke vliegkosten betreft is men
uitgegaan van contracten voor zeer grote gebieden, men komt
dan ver beneden het door vragensteller genoemde bedrag.
Inhoud en kosten
Prof. Witt wil graag uit de zaal horen of de kaartgebruiker
als hij een lijn op de kaart ziet ook wil weten wat die lijn voor
stelt.
Uit de zaal komt de reactie dat bij één lijn de vraag niet zo
spannend is, dan ontdekt men meestal wel wat die lijn voor
stelt. Zo gauw echter meerdere lijnen dicht bij elkaar staan,
zoals op het toegezonden voorbeeld, wordt de zaak anders.
Prof. Koeman wil nog graag stellen dat hij als kartograaf niet
zo erg gelukkig is met de vanwege de commissie voorgelegde
basiskaart. Hij acht dit produkt meer basis dan kaart. De
door het Kadaster vervaardigde kaart daarentegen heeft op
hem verrassenderwijze een bijzonder prettige indruk gemaakt
hij acht dit kartografisch een meer verantwoord produkt.
Desgevraagd antwoordt de heer Claessen dat de prijs van deze
naverkende kaart voor landelijk gebied niet meer dan
ƒ2500,per km2 zal bedragen. Ten aanzien van de kaart
van de commissie merkt de heer Roosma op dat uit deze
kaart, die toevallig ligt in het verzorgingsgebied waar hij mee
te maken heeft, blijkt dat naverkenning toch wel noodzake
lijk is. Op deze kaart staan namelijk nog een paar gebouwtjes
die niet meer bestaan. Blijkbaar heeft de begroeiing verhin
derd te constateren dat deze gebouwtjes er niet meer waren.
De heer Beusen komt nog terug op de door prof. Witt gestelde
vraag inzake lijnen op kaarten en deelt mede dat op de
Brabantse basiskaart wordt gewerkt met verschillende lijn
dikten voor verschillende objecten. Dit systeem voldoet goed.
De heer Van Roermund zegt dat in de besprekingen de kwestie
van voor- en naverkenning nogal een rol gespeeld heeft. In
de voorgenomen enquête zal dit punt ook aan de orde komen.
De voorverkenning wil eigenlijk zeggen dat de topografie
wordt nagezien, de naverkenning houdt in de regel in dat er
moet worden bijgemeten hetgeen natuurlijk kostbaar is. De
commissie wil graag de meningen hieromtrent peilen.
De heer Roosma acht naverkenning noodzakelijk. De heer
Claessen vraagt of men daarvoor dan ook 80% meer wil
betalen. De commissie vraagt zich steeds af of die meer
kosten het produkt niet te duur maken. De heer Roosma is
hiervoor niet zo bang omdat de totaalkosten nog hoger
worden als elke dienst of bedrijf zelfstandig gaat bijmeten.
Hij staat - ook gezien de Brabantse ervaringen - op het
standpunt dat niet naverkende kaarten voor de nutsbedrijven
niet goed bruikbaar zijn.
De hele gebruikersgroep in Brabant, zo vraagt de voorzitter,
wenst dus naverkende kaarten?
De heer Claessen vraagt of de commissie hiervan uit kan gaan.
De heer Roosma antwoordt daarop ja al wil hij desnoods niet
voor alle dakranden naverkenning eisen. Natuurlijk heeft
men van de opstallen liever de gevels dan de dakranden doch
het lijkt hem wel erg duur om ook alle betrekkelijk smalle
dakgoten van normale woningen te gaan naverkennen. Bij
brede dakoverstekken is het wat anders.
De heer Beusen, inhakend op de opmerking van de heer Van
Roermund, stelt dat naverkennen niet altijd na- of bijmeten
behoeft te zijn. Men kan ook eenvoudig naverkennen - zoals
in Brabant - en alleen nagaan of de interpretatie van de lucht
foto goed is. Dan behoeft er slechts bij uitzondering gemeten
te worden. De 80% verschil van de heer Claessen lijkt hem
nogal veel.
De heer Claessen merkt op dat de cijfers ontleend zijn aan
naberekeningen van grote objecten van rijkswaterstaat. Hij
acht ze zeker niet geflatteerd. De heer Te Nuyl wijst op de cij
fers in het rapport. Daar wordt gezegd dat een niet naver
kende kaart 1770,kost terwijl de wel naverkende kadas
trale kaart zoals die op de tentoonstelling te zien is om en
nabij 2500,kost. Dit is toch geen verschil van 80%. De
heer Claessen zegt dat dit onderscheid optreedt doordat in
beide gevallen verschillende wegen bewandeld zijn om tot het
eindprodukt te komen. De heer Te Nuyl wil dit graag geloven
maar hij vindt dat er duidelijkheid moet zijn over datgene
wat voor een bepaald bedrag aan de klant kan worden ge
boden. Thans zou de indruk kunnen ontstaan dat het in het
interimrapport genoemde bedrag voor een niet naverkende
kaart nog eens met 80% verhoogd zou moeten worden om
een naverkende kaart te krijgen.
ngt 73
155