Interimrapport Commissie Grootschalige Basiskaart 1. Inleiding Toen in 1951, op initiatief van de Nederlandse Land meetkundige Federatie, de uitgave van een basis- kaart 1:10.000 van Nederland werd gerealiseerd, was dit een voorziening die slechts gedeeltelijk tege moet kwam aan de behoefte aan kaartmateriaal voor het ontwerpen en uitvoeren van technische werken, voor planologisch gebruik, voor het re gistreren van grondgebruik, voor het traceren, op sporen en registreren van onder- en bovengrondse leidingen enz. De vraag naar grootschalig kaartmateriaal (1:5000, 1000, 2000) bleef bestaan en groeien. Naast voor ziening hierin door eigen meetdiensten (rijk, pro vincies en grote gemeenten), werd en wordt er regionaal door vele anderen getracht in eigen be hoefte te voorzien. Dit gebeurt meestal door ge bruik te maken van bestaand kaartmateriaal, dat vaak niet geschikt is voor dit doel. De meeste van deze grootschalige kaarten zijn dan ook van een twijfelachtige kwaliteit. Dat daarnaast door de ver splintering, zowel van vorm, schaal als inhoud, de communicatie uiterst moeilijk wordt, is een maat schappelijk kwaad, waarvan de gevolgen moeilijk kwantificeerbaar maar dagelijks merkbaar zijn.* Uit gebruikerskringen is daarom meermalen aange drongen op een landelijke oplossing voor dit pro bleem. Recent kwam dit tot uiting bij de bespre kingen in verband met de centrale leidingenregistra tie (studiedag Nederlandse Landmeetkundige Fede ratie 1971), waarbij van verschillende zijden aan gedrongen werd op de realisering van een landelijke uitgave van een grootschalige basiskaart. De Nederlandse Vereniging voor Geodesie, die reeds plannen had voor een actief beleid in deze, sloot zich aan bij een initiatief van de Rijkscom missie voor Geodesie, die enkele van haar leden verzocht na te gaan op welke wijze een grootschalige basiskaart van Nederland het beste verwezenlijkt zou kunnen worden. Na enig overleg ontstond de Commissie Grootschalige Basiskaart (Commissie G.B.K.), waarin zitting namen: dr. ir. M. J. M. Bogaerts, wetenschappelijk hoofd medewerker aan de Technische Hogeschool te Delft; ir. W. A. Claessen, Ingenieur-Verificateur van de Dienst van het Kadaster; prof. dr. ir. C. Koeman, hoogleraar aan de Rijks universiteit te Utrecht; ir. S. Rienstra, Hoofd van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat; ir. J. A. C. E. van Roermund, Directeur van de Topografische Dienst; ir. G. A. van Wely, lector aan de Landbouwhoge school te Wageningen (voorzitter); prof. ir. G. F. Witt, hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft. 2. Probleemstelling De commissie stelde het probleem als volgt: a. Is het mogelijk om voor het gehele land tot een grootschalige kaart te komen met een zodanige inhoud, schaal en nauwkeurigheid dat de vraag naar deze kaart de vervaardiging en bijhouding rechtvaardigt? b. Op welke wijze moet deze kaart worden ver vaardigd en bijgehouden en wie kan hiervoor zorgdragen? 3. Werkwijze De commissieleden zijn zich, door hun maatschap pelijke functie en hun persoonlijke contacten met kaartgebruikers, bewust van de urgentie van een oplossing voor het probleem. Zij streven er daarom naar op korte termijn te komen met een verant woord voorstel, zonder opnieuw een enquête naar de behoefte van de kaart te verrichten. Deze peiling is namelijk reeds een aspect geweest bij de uitge breide enquête die de Werkgroep Leidingenregi stratie van de Nederlandse Landmeetkundige Federatie heeft verricht (1968) en bij de meer be perkte en gerichte enquête die door de Werkgroep Kaartreproduktie van de Rijkscommissie voor Geodesie is uitgevoerd (1969). Wel is er regelmatig contact geweest met gebruikers, zowel door per soonlijke besprekingen als in commissieverband. De behandeling van het onderhavige interimrapport in een discussie tussen kaartvervaardigers en kaart- Zie C. Koeman: Versplintering van de kaartering in Nederland, Intermediair 8e jg. 50, d.d. 15 dee. '72. 130 ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 4