punten redelijk verdeeld liggen, alleen in het N.O.
van het net is de ligging van de punten 303,307 en
323 ten opzichte van punt 7 niet zo fraai. Bedacht
moet echter worden dat de R.D.-punten hier aan de
rand van het Nederlandse driehoeksnet liggen en dus
nogal eenzijdig bepaald zijn. Voorts is de vector in
punt 9 wat aan de grote kant. Bij de reductie van de
afstanden klopten de hoogteverschillen hier niet
zodat de verticale hoekmeting hier opnieuw ver
richt moest worden. Het is nog mogelijk dat de
verticale hoekmeting ook de tweede keer niet zo
goed is, een andere meer waarschijnlijke mogelijk
heid is dat punt 9 niet zo goed past bij de R.D.-
punten ten N.O. van punt 9.
Evenals in [3] zien we ook hier groepen R.D.-punten
die goed bij elkaar passen, terwijl de groepen onder
ling nogal verschillen. Dit hangt nauw samen met de
wijze waarop deze punten bepaald zijn door de
R.D. Bij figuur 6 moet opgemerkt worden dat de
punten 301 en 319 oorspronkelijk in het net Bergen
als aansluitingspunt dienst deden. Thans zijn deze
punten als R.D.-punten vervallen en daarom zijn zij
bij de samenvoeging niet gebruikt. Van deze punten
ontbreken de nieuwe coördinaten van de herver
effening.
Het totale net is op de in figuur 6 aangegeven punten
aangesloten. Voor de toetsing van de R.D.-punten
is voor deze punten als variantiematrix een ver-
vangingsmatrix opgesteld met parameters c0 0 en
Cj 2 (zie [1], [3], [5] en [6]). Bij deze toetsing bleek
dat de schatting van de variantiefactor 1.08 te zijn
bij 214 voorwaarden, voorts bleek geen der w-
toetsen tot verwerpen te leiden. Het net met de aan-
sluitingspunten is daarom aanvaard.
325./
NA DE OORSPROKELIJKE 1E FASE VEREFFENING
ngt 73
209