Uit tabel 1 blijkt dat de deelnetten 7 en 8, de deel-
netten alleen bestaande uit de aansluitingspunten,
vrijwel dezelfde precisie hebben als de precisie van
deze punten bepaald uit het R.D.-net. Immers voor
R.D.-punten wordt als variantiematrix een ver-
vangingsmatrix aangenomen met een c,-waarde van
2, deze is vergelijkbaar met de grootste eigenwaar
den (2.6 tot 3) van de deelnetten.
3.2 Resultaten 2e fase
In de 2e fase is het net aangesloten aan de R.D.-
punten (zie [3] en [6].) Allereerst is het net aange
sloten aan de punten 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13 en 17 daarna
eveneens aan de punten 15, 31, 33, 35, 137, 149, 151
en 153 (de rand met Bergen). Dit bleek voor de
precisie en de betrouwbaarheid geen wezenlijk ver
schil te maken. De standaardellipsen wijzigden ten
gevolge van deze aansluitingen nauwelijks t.o.v. de
standaardellipsen van de le fase. Om deze reden is
géén figuur met standaardellipsen na aansluiting aan
R.D.-punten opgenomen, de verschillen t.o.v.
figuur 3 zouden vrijwel onzichtbaar zijn. Ook de
grenswaarden van de aansluitingspunten wijzigen
niet noemenswaard door een aansluiting aan meer
punten. Een aansluiting aan meer punten geeft dus
vrijwel géén versterking noch een verwringing van
het net. Uit het bovenstaande kan de conclusie ge
trokken worden dat de precisie en de betrouwbaar
heid van het net voldoende zijn en dat dus ook de
grote kring acceptabel is.
4. Meting en vereffening
4.1 Meting
Het net Overloon is gedeeltelijk door de 3e-jaars
studenten en gedeeltelijk door het Kadaster,
Bureau Ruilverkaveling Roermond, gemeten. De
hoekmeting is geschied met een T 2, de lengte
meting met de geodimeters NASM 6 en NASM 6a.
Als richtpunt diende een jalon, op enkele plaatsen is
een verhoogde opstelling gebruikt, een soort ver
lengd statief waardoor de theodoliet op +3.50 m
hoogte komt. Dit was nodig door de sterke groei
van maïs en asperges tussen verkenning en meting.
Tijdens de berekening van de geodimeterafstanden
bleek dat een aantal afstanden niet voldeed aan de
eis dat het verschil tussen de uitkomsten bij verschil
lende frequenties niet groter mag zijn dan 7 cm. Wat
betreft de metingen van de studenten werd dit vrij
wel dezelfde dag geconstateerd waarop overmeting
volgde. De metingen verricht door de kadasterploeg
zijn later bij het C.T.O. berekend, hier bleek dat 27
afstanden niet voldeden. Merkwaardig is dat vrijwel
al deze afstanden op enkele bepaalde dagen gemeten
zijn. Bij overmeting met de Distomat bleek dat
slechts 2 afstanden fout waren 100 m elk), de overige
afstanden wijzigden nauwelijks. Waarschijnlijk was
de geodimeter NASM 6a wat ontregeld en moest de
ijking nagezien worden. Dit probleem had voor
komen kunnen worden indien bij dit instrument een
ervaren en geroutineerde kracht aanwezig zou zijn,
die vrijwel dagelijks met het instrument omgaat.
Vooral bij de geodimeter is dit noodzakelijk om op
timale resultaten te verkrijgen. Bovendien komt het
gebruiken van het instrument door een vaste ploeg de
onderhoudstoestand van het instrument ten goede
(deze ervaring is bekend met dienstauto's).
Na de berekening van de geodimeterafstanden zijn
de schuine afstanden gereduceerd naar het kaart-
vlak. Ook hier ging niet alles van een leien dakje.
Ter controle van de verticale hoekmeting wordt
veelal het hoogteverschil heen én terug gemeten. De
studenten in het zomerkamp vonden dit niet zö
nodig, daar de verticale hoek alleen bij grote hoog
teverschillen, afstanden naar torens, nauwkeurig
bekend moet zijn. Uitgaande van de democratise
ringsgedachte is toen in een aantal gevallen de
verticale hoek niet heen en terug gemeten. Ook niet
door de kadastrale waarnemers. Dit had tot gevolg
dat een groot aantal fouten in de verticale hoek
meting gevonden zijn, sommige pas bij de ver
effening.
4.2 Vereffening van het net Overloonle fase
De vereffening is zoals gebruikelijk uitgevoerd met
het eerste standaardvraagstuk (zie [3]). In de le fase
zijn opgesteld: 25 kringvoorwaarden (elk 3 voor
waarden) en 3 insnijdingsvoorwaarden. Bij de be
rekening van de sluitgrootheden van de voorwaar
den bleek dat er in enkele kringen grote fouten
moesten zitten. Dit betrof: de richtingen in twee
punten waar voor en achter verwisseld waren, en de
afstanden 63-61 en 63-57 die onderling verwisseld
206
ngt 73