Coördinatie van de administratieve wetgeving inzake onroerend goed P. de Haan Het recht betreffende onroerend goed 1. Het vakgebied Het recht betreffende de onroerende goederen is een vak dat in het Academisch Statuut slechts voorkomt onder die vermeld bij de notariële studierichting, waar het dan meestal nog in de beperkte zin van voornamelijk zakenrecht wordt opgevat. In werke lijkheid omvat het naast het grootste deel van het zakenrecht (de meeste zakelijke rechten hebben be trekking op onroerend goed) maatschappelijk zeer belangrijke contracten als huur, pacht en aan neming van werk (bouwcontract) en verder grote delen van het bestuursrecht, zoals kadaster, ruimte lijke ordening, ruilverkaveling, onteigening, wegen- en waterrecht, milieurecht en belasting onroerend goed. Men kan het dus ook zien als het geheel van grondgebruik- of vastgoedrecht, waartoe vakken als zakenrecht, agrarisch recht, bouwrecht, volks- huisvestingsrecht, waterstaatsrecht, mijnrecht, ont- eigeningsrecht en milieurecht voor een aanzienlijk deel behoren en verder nog een aantal verspreide onderdelen van publiek- en privaatrecht. Het maatschappelijke belang van dit vak behoeft nauwelijks betoog. Zeer vele particuliere en over heidsactiviteiten houden verband met het on roerend goed. Zo vele dat twee grote bedrijfstakken - landbouw en bouwnijverheid - met daarmee cor responderende ministeries (Landbouw en Visserij, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) zich er in belangrijke mate mee bezig houden, terwijl dit met een aantal andere ministeries in iets mindere mate ook het geval is (Verkeer en Waterstaat, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Financiën etc.). Deze veelheid van activiteiten hoeft niemand te verwonderen. Immers, onroerend goed is de zaken- rechtelijke term voor datgene,waarop, waarin en waarvan wij leven: grond incl. wateren, gebouwen, werken en beplantingen, kortom de aarde en alles wat daarmee een (aard)vaste verbinding heeft. Dat het wetenschappelijk belang van het vak tot nu toe van juridische zijde onvoldoende onderkend is kan misschien mede verklaard worden uit het feit dat de oorsprong ervan in het zakenrecht ligt, terwijl lange tijd door civilisten juist is gewezen op het ver ouderde karakter van de onderscheiding tussen on roerende en roerende zaken. Ten onrechte, omdat die onderscheiding - een van de belangrijkste vin dingen van het Romeinse recht - nu nog meer zin heeft dan ooit tevoren. Het ontwerp BW waarin acht van de tien titels over zakelijke rechten aan de onroerende zaken zijn gewijd, heeft haar dan ook terecht niet vervangen door de wel van enig dog matisch, doch nauwelijks van praktisch belang zijnde onderscheiding tussen zaken op naam en zaken niet op naam. Zelfs de wel van betekenis zijnde onder scheiding tussen registergoederen en niet-register- goederen kan haar slechts ten dele vervangen. Ook is onjuist de stelling dat onroerende zaken relatief minder belangrijk zouden zijn geworden, doordat thans andere hoofdbestanddeel van de vermogens zouden vormen. Nog afgezien van de vraag of dit laatste juist is, is het volstrekt irrelevant, omdat on roerende zaken veel meer dan andere gemeenschaps- bezit zijn of althans voor de gemeenschap van door slaggevend belang. Zozeer is dit belang doorslag gevend dat het onroerend goed in toenemende mate voorwerp is geworden van publiekrechtelijke rege ling. Tientallen administratieve wetten zijn direct of indirect op dit goed van toepassing en nog jaar lijks neemt dit aantal toe. Als gevolg van een en ander is het onroerend goed aan een rechtsregiem onderworpen, dat totaal verschilt van dat van roerend goed of welk ander goed ook. In feite hebben wij hier te maken met een van de meest kenmerkende eigenschappen van het recht betreffende onroerend goed: de ligging ervan in het grensgebied van publiek- en privaatrecht. Reeds eerder wees ik op dit verschijnsel aan de hand van enkele saillante onderdelen: kadaster, ruimtelijke ordening, onteigening, ruilverkaveling, wegen- en waterrecht, pacht en vervreemding, doch in werke lijkheid is dit praktisch over de gehele linie het geval. De beoefenaar van dit recht kan zich nauwe- Deze beschouwingen vormen de hoofdstukken I en X van het gelijknamige preadvies dat prof. mr. P. de Haan uit bracht aan de algemene vergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging op zaterdag 23 juni 1973. Zij zijn, zonder de voetnoten, met toestemming van auteur, Vereniging en uitgever W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle, overgenomen uit de Handelingen 1973 der Nederlandse Juristen-Vereniging deel 1, tweede stuk; ISBN 90 271 0872 2. De cliché's van de schema's werden ons welwillend ter beschikking gesteld door de firma Tjeenk Willink (red.). 8 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 10