van een preadvies kan bieden. Immers, het gaat hier
om de coördinatie op een zeer uitgestrekt terrein,
waar tientallen administratieve wetten vooral na de
oorlog, maar toch ook reeds daarvoor, als padde
stoelen uit de grond zijn gerezen, vaak zonder veel
onderlinge samenhang, temeer omdat telkens ver
schillende Departementen daarbij als wetgevers op
traden. Het is onmogelijk de onderlinge overeen
stemming en afstemming van al deze wetten op
elkaar tot in details te bekijken. Ik zal mij aan de
hoofdzaken moeten houden en daarbij de indeling
volgen, die in paragraaf 1 van het recht betreffende
onroerend goed is gegeven. Dit betekent dat de
hoofdstukkenindeling er, na dit inleidende hoofd
stuk, als volgt uitziet: II. De registratie; III. De
bestemming; IV. De inrichting; V. De beschikking;
VI. Het gebruik; VII. Het beheer; VIII. De belas
ting. Het preadvies zal worden besloten met een
hoofdstuk over de bestuurlijke en rechterlijke co
ördinatie en met een slotbeschouwing en conclusies.
Ik geef nu nog in het kort aan, hoe de coördinatie-
problematiek op de verschillende deelgebieden van
het recht betreffende onroerend goed er ongeveer
uitziet, zodat de lezer daarvan alvast een voorlopige,
zij het zeer vluchtige indruk kan krijgen.
Op het gebied van de registratie van onroerend goed
doet zich het aloude probleem voor van de verhou
ding tussen openbare registers en kadaster, welke
verhouding echter in een nieuw licht komt te staan
door twee ontwikkelingen. In de eerste plaats door
de ontwikkeling van een geheel nieuw stelsel van
registratie in het Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk
Wetboek, waardoor ook het kadaster burgerrechte
lijk gezien een andere positie krijgt. En in de tweede
plaats, doordat het kadaster zelf een imposante
evolutie doormaakt in de richting van een vele
maatschappelijke doeleinden dienende overheids
instelling, die daartoe een nieuwe wettelijke grond
slag en een nieuwe organisatievorm nodig heeft.
Hierbij komt de vraag aan de orde of naast het
privaatrechtelijke eigenaarschap een administratief
rechtelijk eigenaarschap van onroerend goed moet
worden onderscheiden. Verder ontwikkelen zich
naast het kadaster andere vastgoedsystemen die
op den duur een totale wettelijke regeling noodza
kelijk zullen maken ter wille van de coördinatie.
De problematiek van de publiekrechtelijke bestem
ming van onroerend goed is uiteraard een geheel
andere, ook wat de coördinatie betreft. Hier heeft
men te doen met de vraag, hoe zich de op nationaal
en provinciaal niveau te realiseren of althans te be-
invloeden bestemmingen verhouden tot de gemeen
telijke bestemmingen, zoals die in het bestemmings
plan worden opgenomen. Behoeven de nationale en
eventueel ook provinciale beslissingen inzake be
stemmingen of inzake de ruimtelijke ordening in
het algemeen een nadere wettelijke regeling en, zo
ja, welke? Hierbij is niets minder aan de orde dan
de totale grondconceptie van de Wet op de Ruimte
lijke Ordening, die van meer decentralisatie op dit
gebied is uitgegaan dan met de werkelijkheid over
eenstemt.
Nog veel sterker komt deze grondconceptie in het
brandpunt van de kritiek te staan, wanneer het gaat
om de coördinatie ten aanzien van de inrichting van
onroerend goed. Hier doet zich de problematiek
zelfs op alle drie bestuursniveaus voor. Op rijks
niveau speelt het probleem van wat men zou kunnen
noemen de nationale inrichting, d.w.z. de uitvoering
van grote rijkswerken die vaak een beslissende in
vloed hebben op de gehele ruimtelijke ordening van
ons land en die zich qua besluitvorming in feite aan
de procedures van de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning onttrekken. Op provinciaal niveau heeft men
te maken met de landinrichting, d.w.z. de inrichting
van landelijke gebieden, zoals die zich thans in
hoofdzaak via ruilverkaveling voltrekt. Ook hier is
er het vraagstuk van de inpassing in de planologische
besluitvorming op basis van de genoemde wet, die
thans veel te wensen overlaat. Verder is er behoefte
aan een sterke uitbreiding van het instrumentarium,
waarbij ook aan andere landinrichtingsvormen dan
ruilverkaveling moet worden gedacht. Het geheel
zal waarschijnlijk resulteren in een Landinrichtings
wet, over de inhoud waarvan in dit preadvies zal
worden gesproken. Daarbij komt dan tevens de
vraag aan de orde of er naast de huidige (Bestem-
mingsjwet Ruimtelijke Ordening niet een algemene
Inrichtingswet moet komen, die de uitvoering van
openbare werken op alle bestuursniveaus regelt.
Ook de stadsinrichting en met name de stads
vernieuwing behoeft namelijk een wettelijke regeling
ngt 74
11