in aansluiting op de genoemde wet, waarbij het op
nieuw gaat om de planning in operationele zin en
het uitvoeringsinstrumentarium. Naast de te sterke
decentralisatie is dus het gebrek aan operationaliteit
een groot euvel waaraan de huidige wetgeving op
de ruimtelijke ordening over de gehele linie mank
gaat. Want ook voor de overige werken van pro
vincie, gemeente en waterschap geldt dat de besluit
vorming daaromtrent vaak slecht aansluit bij deze
wetgeving.
In het hoofdstuk inzake de publiekrechtelijke be
schikking over onroerend goed zal nader worden
ingegaan op de verschillende vormen daarvan, zoals
ruilverkaveling, onteigening en gedoogplichten met
de nodige tussenvormen, waarbij ook de keuze
tussen die vormen ter sprake komt. Deze kwestie
is bijzonder actueel geweest bij de behandeling van
de nutswet voor de aanleg van de leidingenstraat
Rotterdam-Antwerpen, o.a. in verband met de ver
houding tussen Onteigeningswet en Belemmeringen-
wet Privaatrecht, maar in feite is dit een veel alge
mener vraagstuk dat in het kader van de gehele
inrichting van onroerend goed een rol speelt. Hoe
wel het ook in dat kader had kunnen worden be
handeld, leek het goed hieraan een afzonderlijk
hoofdstuk te wijden.
Bij de publiekrechtelijke regeling van het gebruik
van onroerend goed is weer een andere verhouding
in het geding, namelijk die van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening met haar planologische ge-
bruiksregeling tot andere wetten en verordeningen
die het gebruik regelen: Woningwet, Monumenten
wet, Natuurbeschermingswet, Boswet, Ontgron-
dingenwet, milieuwetgeving, waterstaatswetgeving,
ruilverkavelingswetgeving, mijnwetgeving, verorde
ningen enz. Ook dit is een belangrijke coördinatie-
problematiek, waar wij wegens de enorme omvang
van de wetgeving niet uitputtend over kunnen
spreken, maar toch wel enkele lijnen hopen te
trekken.
De publiekrechtelijke regeling van het beheer van
onroerend goed onderscheidt zich door de grote
verscheidenheid van doeleinden of misschien kan
men beter zeggen van objecten van dit beheer, te
weten: grond en gebouwen, wegen, wateren, lei
dingen, andere werken, natuur en landschap, milieu
in de zin van bodem, water en lucht. Niet alleen kan
het overheidsbeheer van elk van deze objecten af
zonderlijk coördinatieproblemen geven, maar ook
kan dit in de verhouding tussen de verschillende be-
beheren het geval zijn. Evenals bij de inrichting zijn
hierbij weer in het geding de planning en de mid
delen van het beheer, kortom de gehele structuur
van de beheerswetgeving, inzonderheid die betref
fende natuur en landschap resp. water en bodem.
Het beeld van de belasting inzake onroerend goed
gaat ingrijpend gewijzigd worden bij de vervanging
van de oude rijksgrondbelasting door een algemene
gemeentelijke belasting op onroerend goed. Daar
door dringt zich de verhouding op tot andere ge
meentelijke en niet-gemeentelijke belastingen, die
ten dele op het profijtbeginsel en ten dele op andere
maatstaven zijn gebaseerd. Daarnaast zijn er de
meer specifieke problemen inzake vrijstelling van
rijksbelastingen en heffing van waterschapslasten.
Tenslotte de bestuurlijke en rechterlijke coördinatie,
die uiteraard ook reeds bij de voorafgaande onder
werpen ter sprake komt, maar die hier uitmondt
in kwesties als departementale indeling, gewest
vorming, reorganisatie van het waterschapsbestel
alsmede de specialisatie en concentratie van de
rechtspraak. Juist op het gebied van de overheids
bemoeienis met het onroerend goed zijn deze vraag
stukken bijzonder urgent.
Slotbeschouwing en conclusies
ISlotbeschouwing
Na de uitvoerige beschouwing in de voorafgaande
hoofdstukken over de verschillende aspecten van de
administratieve wetgeving inzake het onroerend
goed kan de aan de Nederlandse Juristenvereniging
voorgelegde vraagstelling:
„Dienen wettelijke regelingen, waarbij eigendom
van onroerend goed door de overheid wordt aan
getast, te worden gecoördineerd?" naar mijn mening
niet anders dan bevestigend worden beantwoord.
Zelfs wil ik nog wel een stap verder gaan en mijn uit
eindelijke voorkeur uitspreken voor een algehele co
dificatie van het administratieve recht betreffende on
roerend goed. Ook anderen hebben een dergelijke
gedachte wel geuit. Ik meen dat zij deel uitmaakt
van een meer algemene probleemstelling, nl. of het
12
ngt 74