gehele administratieve recht moet blijven wat het
nu is: een eindeloze reeks weinig samenhangende
wetten, waaraan geen enkel systeem ten grondslag
ligt en waarvan de eenheid dan ook verre is te zoeken.
Langzamerhand gaan zich ontwikkelingen aftekenen
in de richting van meer eenheid en systematiek. Ik
wijs op de voortreffelijke Algemene bepalingen van
administratief recht van de bekende V.A.R. com
missie, die een aanzet zouden kunnen vormen voor
een wet houdende algemene bepalingen van admini
stratief recht. Verder op de grotere eenheid van
rechtspraak, die mede door de jongste wetsontwer
pen inzake het beroep tegen administratieve be
schikkingen tot stand kan komen. En tenslotte op
het streven naar meer eenheid op deelgebieden,
zoals het belastingrecht, het sociale verzekerings
recht en ook het grondgebruikrecht.
Voor het laatstbedoelde gebied is de behoefte aan
meer eenheid en systematiek evident. Ter voldoe
ning aan die behoefte zijn door mij in het voor
gaande verschillende voorstellen gedaan, o.a. resul
terende in een pleidooi voor telkens één alomvat
tende wet op elk van de navolgende deelgebieden:
registratie (vastgoedsystemen), ruimtelijke ordening
ook in operationele zin, uitvoering van werken,
natuur- en landschapsbeheer, water- en bodem
beheer. Ik zie deze vijf wetten als de tweede fase van
opbouw, nadat de eerste heeft bestaan in een zekere
mate van onderlinge afstemming van de vele be
staande en in voorbereiding zijnde wetten en wetjes
die vaak maar kleine onderdelen regelen. De derde
fase zou dan kunnen bestaan uit een algehele codi
ficatie in een wetboek van grondgebruikrecht, be
staande uit een algemeen deel waarin met name de
diverse organen en organisatievormen worden ge
regeld, en een bijzonder deel waarin de deelgebieden
afzonderlijk aan bod komen. Reeds in de fasen 1
en 2 zou de opbouw van de wetgeving zodanig
moeten geschieden dat latere invoeging in het grotere
verband mogelijk is. Dat geldt in het bijzonder voor
de afzonderlijke wetten op de landinrichting en de
stadsvernieuwing, die thans worden voorbereid,
maar uiteindelijk even goed voor de andere onder
delen. Min of meer als uitvloeisel van dit preadvies
is thans werkzaam een werkgroep die zich zal be
raden over richtlijnen voor de verdere opbouw en co
ördinatie van de onderhavige wetgeving. Op langere
termijn zou een Staatscommissie te dien aanzien
nuttig werk kunnen doen.
Ik ontveins mij niet dat een pleidooi voor een echte
codificatie van het grondgebruikrecht voorlopig nog
weinig reëel lijkt. Immers, het gaat hier niet maar
om een eenvoudige samenbundeling van een aantal
wetten naar het voorbeeld van latere Franse codes.
Veel legislatief werk zal moeten worden verzet om
de gewenste integratie tot stand te brengen en het is
de vraag of Regering en Parlement daar ooit aan
zullen beginnen, temeer omdat op zoveel andere
gebieden meer eenheid van wetgeving gewenst is.
In ieder geval kan men wel stellen dat bij de huidige
werkwijze van ons wetgevend apparaat er waar
schijnlijk niets van zal komen. Langemeijer heeft
daarover onlangs nog behartigenswaardige opmer
kingen gemaakt en o.m. gewezen op de slakkengang
van het ontwerp B.W. en van andere wetgeving
waarover men het eigenlijk wel eens is dat zij nodig
is. Hij wijt deze traagheid primair aan het over
belast zijn van de kamerleden. Dit geldt dan naar
mijn mening in het bijzonder voor de Tweede Kamer
die tussen alle politieke bedrijvigheid van elke dag
door ook nog eens de wetgeving op lange termijn
moet tot stand brengen. Ik vraag mij af of een zekere
taakverdeling tussen de beide kamers geen uitkomst
zou kunnen bieden, bijv. in deze zin dat de Eerste
Kamer primair als kamer voor de wetgeving wordt
aangewezen, tenzij de Tweede Kamer een bepaald
onderwerp als eerste wil behandelen. Per slot van
rekening heeft het niet veel zin de straks wellicht
ook rechtstreeks te verkiezen Eerste Kamer alleen
maar dubbel werk te laten doen, want aan de functie
van slaperdijk bestaat niet langer behoefte.
Hoe het ook zij, op de huidige wijze waarbij sinds
jaar en dag allerlei wildgroei in de sfeer van de wet
geving inzake het grondgebruik optreedt, kunnen
wij niet door blijven gaan. Dit gebied dreigt te
worden overwoekerd door een veelheid van vaak
zeer ondoelmatige en onderling niet of nauwelijks
gecoördineerde wetten. Er ontstaat straks een
situatie waarin men niet zozeer vanwege de vele
bomen als wel vanwege de vele wetten het bos (en
het onroerend goed in het algemeen) niet meer ziet.
En dat geldt dan zowel voor de burger als voor de
ngt 74
13