overheid, ook al heb ik in dit preadvies de zaak wel bewust vooral uit de publiekrechtelijke sfeer be naderd. 2. Conclusies 1. Het recht betreffende onroerend goed dient als eenheid te worden behandeld zowel in wetgeving en rechtspraak als in onderwijs en onderzoek. 2. Deze eenheid komt tot uiting in een aantal func tionele aspecten, t.w. rechtstoestand, bestemming, inrichting, beschikking, gebruik, beheer, belasting, bestuur en rechtspraak. 3. Het stelsel van openbare registratie, zoals dat in het Ontwerp B.W. is uitgewerkt, valt te ken schetsen als semi-positief. 4. In aansluiting op dat stelsel behoort een Kadas- terwet tot stand te komen, die de gehele materie van openbare registers en kadaster zodanig regelt dat beide instellingen tezamen de rechtstoestand zo goed mogelijk weergeven. 5. Op den duur kan de Kadasterwet weer deel gaan uitmaken van een wetgeving inzake vastgoed systemen, die de coördinatie van de informatie verwerving en -verstrekking omtrent onroerend goed regelt. 6. De Wet op de Ruimtelijke Ordening dient naar twee kanten te worden uitgebouwd, t.w. enerzijds in de richting van een procedure voor regerings beslissingen inzake de ruimtelijke ordening en ander zijds naar een grotere operationaliteit van de plannen. 7. Nationaal facetplan, provinciaal streekplan en gemeentelijke structuurplan behoren niet slechts een mogelijke grondslag te zijn voor de regeling van het grondgebruik in het gemeentelijk bestemmings plan, maar ook voor de uitvoering van werken door rijk, provincie, gemeente en waterschap. 8. Wat de regeling van het grondgebruik betreft, zou de functie van het nationaal facetplan kunnen zijn de aanwijzing van bepaalde gebieden voor be paalde doeleinden (bijv. stads- of dorpsgezicht, na tuurmonument, nationaal park of landschapspark, ontwikkelingskern, mijnconcessiegebied, oefenter rein, vliegveld) met een verplichte uitwerking in streek- en bestemmingsplannen. 9. Daarnaast zou het nationaal facetplan de grond slag moeten vormen voor de uitvoering van rijks werken, zoals het streekplan dit zou moeten zijn voor de landinrichting en de provinciale en water- schapswerken resp. het structuurplan voor de stads- inrichting en de overige gemeentewerken. 10. In verband met een en ander ware het streek plan voor landelijke gebieden verplicht te stellen. 11. De functie van het huidige bestemmingsplan ware hoofdzakelijk te beperken tot conservering en reservering van gronden en opstallen voor bepaalde doeleinden met de bijbehorende regeling van het gebruik. 12. De uitvoering van werken door de overheid zou in het algemeen moeten worden geprogram meerd via de onder 7 en 9 genoemde plannen en vervolgens gerealiseerd via een uitvoerings- of in richtingsplan dat mede de operationele nieuwe be stemmingen inhoudt. 13. Het uitvoerings- of inrichtingsplan zou moeten inhouden de vaststelling van: a. het tracé of gebied, waar de werken zullen wor den uitgevoerd; b. de uit te voeren werken zelf met eventueel daar aan verbonden nieuwe bestemmingen; c. de juridische, financiële en organisatorische middelen waarmee de uitvoering zal geschieden. 14. Als bijzondere vormen zouden zijn te onder scheiden uitvoerings- of inrichtingsplannen voor: a. rijkswerken b. landinrichting c. provinciale werken d. stadsinrichting e. overige werken. 15. Als juridische uitvoeringsmiddelen, tot het ge bruik waarvan bij het uitvoerings- of inrichtingsplan moet kunnen worden besloten, zijn te noemen naast de reeds bekende ruilverkaveling, onteigening en oplegging van gedoogplichten: - herverkaveling als tussenvorm van ruilverkaveling en onteigening; - vestiging van zakelijke rechten als tussenvorm van onteigening en gedoogplichten; - voorkooprecht als tussenvorm van onteigening en minnelijke overeenkomst; - uitvoeringsplichten naar de trant van de aan schrijving tot verbetering. 14 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 16