Automatisering in de landinrichting C. Bijkerk* Inleiding In het recente verleden valt er in Nederland een snel toenemende belangstelling te constateren voor alles wat zich in het landelijke gebied afspeelt. Als gevolg van allerlei ontwikkelingen groeit de indruk, dat we steeds zorgvuldiger zullen moeten omgaan met die gebieden, die nog niet de urbane invloeden hebben ondergaan. Het lijkt er op, dat het gezicht van de maatschappij in toenemende mate van de stad af is gericht en dat niet meer zoals vroeger alles wat zich in en om de steden afspeelt én richting- én maatgevend is. Er is een centrifugale beweging in gang tot uitdrukking komend in o.a. een om kering van de migratierichting van het Noorden naar het Westen in één van het Westen naar het Oosten, een afnemende bevolking van de grote steden en suburbanisatie in een re-urbanisatie van kleine kernen. Niet meer het herenhuis op de gracht, maar het voormalige landarbeiderskot en de kleine boerenbedoeninkjes zijn de trekpleisters. Deze verandering in maatschappelijke „optiek" heeft belangwekkende gevolgen voor de activiteiten van de instellingen en diensten die zich met de be stemming, inrichting en het beheer van het landelijk gebied bezighouden. Dit komt recent o.a. tot uit drukking in een snel wassende stroom van rap porten in het kader van streekplannen, landinrich tingsplannen en regionale studies van bijzondere gebieden. Hierin zijn steeds meer niet-agrarische aspecten terug te vinden. Voorbeelden in dit ver band zijn de studies ten behoeve van de Reconstruc tie Veenkoloniën, de studie van het Midden Rand stadgebied, de nationale landschappen, het stroom- dallandschap van de Drentse Aa, Volthe-De Lutte, Eilandspolder, het gebied Giethoorn-Wanneper- veen, Midden-Maasland, Lopikerwaard, en derge lijke. Ten aanzien van de bestemming zijn van nationaal niveau de zgn. structuurschema's o.a. voor ver keerswegen, voor de landinrichting e.d., zoals die in het kader van de 3e Nota op de Ruimtelijke Ordening naar alle waarschijnlijkheid zullen wor den ontwikkeld. Vergelijkbaar hiermee, maar tevens bepalend voor de inrichting is het meerjarenpro gramma voor ruilverkavelingen, dat met een omzet- snelheid van 50.000 ha - bij een 11-voudig werk- volume van 575.000 ha - het platteland een ander gezicht geeft. Het behoeft geen nadere onderstreping, dat tegen de achtergrond van al deze ontwikkelingen en acti viteiten de noodzaak van een toereikend informatie systeem omtrent het platteland en met name omtrent het grondgebruik snel groeiende is. Een informatie systeem dat ons op doelmatige wijze op de hoogte kan stellen van de kenmerken en processen die zich in het landelijk gebied voordoen. Inmiddels zijn er op dit front allerlei ontwikke lingen in gang, die pogen in de gebleken behoefte aan informatie te voorzien. Een van die informatie-systemen is de grondge bruiksregistratie ofwel cultuurtechnische inventari satie die kortweg aangeduid informatie probeert te geven over: wie, wat, hoe in gebruik heeft. Dat wie is in dit geval overwegend de agrarische grond gebruiker, waarvan een aantal kengetallen worden ontleend aan de landbouwmeitelling van het CBS. Deze kenmerken zijn samen te vatten onder de term sociaal-economische gegevens. Daarnaast is er als tweede groep het complex van verkavelings- technische gegevens, volgens een goed landmeet kundig principe onderverdeeld van groot naar klein in de trits: blok, dorpsbehoren, bedrijf, bedrijfs- kavel, kavel, topografisch perceel (zie fig. 1). De ontwikkeling van dit systeem, waarmee in 1967 door het Instituut voor Cultuurtechniek en Water huishouding een begin is gemaakt, kan worden ge zien als een eerste stap - binnen het vakgebied van de landinrichting - in de richting van een gepro grammeerd informatiesysteem inzake het grond gebruik in Nederland. Voor het slagen van zulke systemen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De verzame ling en de verwerking van de gegevens dienen uni form te geschieden, hetgeen impliceert dat de ge hanteerde begrippen éénduidig bepaald moeten zijn. De aanwezigheid van één algemeen ontlenings programma dat een logische configuratie van be langrijke gegevens vertegenwoordigt is vereist, daar ad hoe ontleningsprogramma's vooralsnog pro- m.m.v. ing. Th. J. Linthorst, ir. A. C. Visser en ing. C. van Wijk. 46 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 24