schappen, zuiveringschappen en andere instanties en diensten
die reeds over geautomatiseerde bestanden beschikken zich
zal ontwikkelen kan op dit moment nog niet worden overzien.
Ir. Zantinge vraagt hoe lang de cultuurtechnische inventari
satie van een gebied van ±5000 ha duurt en wie de aanzet
ertoe geeft. Bestaat er een volgorde-schema of een meerjaren
plan? Wie betaalt de kosten?
Prof. Bijkerk antwoordt dat de kosten ten laste van de op
drachtgever komen en dat de duur van de inventarisatie af
hankelijk is van de structuur van het op te nemen gebied.
Normaal moet op 4 a 5 maanden worden gerekend. De aan
zet ertoe wordt op verschillende wijzen gegeven, soms samen
met een ruilverkavelingsplan. Een volgorde-schema bestaat
niet.
Ir. Boerstra vraagt aan Mr. Ir. Henssen hoe men het up to
date houden en de snelle mutatieverwerking denkt te reali
seren. Wordt er gedacht aan een soort meetbrief bij de akte?
Is opname van de „keten met het verleden" wel economisch
gezien de weinig frequente raadpleging ervan?
Antwoord: Het ligt in de bedoeling de relevante gegevens uit
de akten direct - desnoods in voorlopige vorm - in de be
standen op te nemen. Na kantoortijd kan stapelgewijze ver
werking van de mutaties plaats vinden. Voor die gevallen
waarin moet worden gemeten kunnen ook thans de gegevens
pas na de meting definitief worden ingevoerd. Het ideaal van
meten vóór de akte zal voorlopig wel niet worden gerealiseerd,
alhoewel het kadaster graag naar kortere mutatietijden zou
willen. Daartoe is echter nodig dat sneller na het opmaken
van de akte ook in het terrein de juiste gegevens verstrekt
kunnen worden.
Voor wat betreft de keten met het verleden wijst spreker erop
dat ons wettelijk systeem dit vraagt. Of deze keten echter
blijvend in de snel toegankelijke bestanden zal moeten zijn
opgenomen is nog een punt van overweging.
Ir. Van der Zijpp vraagt aan prof. Bijkerk of het niet gewenst
is ook ecologische gegevens te inventariseren. Hij vraagt hoe
het ten aanzien hiervan staat met de samenwerking met
Nijmegen, Utrecht en Leiden.
Antwoord: De gewenste koppeling met ecologie en milieu
factoren vraagt om een primaire ingang in de bestanden. De
doelstelling (thans overwegend sociaal-economisch) zou dan
anders moeten zijn. Anderszins zijn misschien uit de thans
opgenomen gegevens ook wel milieu-aspecten af te leiden en
misschien is dit in de toekomst wel noodzakelijk.
Ir. Van der Laan vraagt aan prof. Bijkerk of overwogen is om
ook hydrologische gegevens op te nemen in de databank.
Het antwoordt luidt dat weliswaar de gebruikselemcnten
primair worden gezien maar dat toch ook wel wordt getracht
om relaties met de bodemkaart te leggen. In de toekomst zou
dit aspect zich nog kunnen uitbreiden.
Ir. Oosterbaan vraagt aan ir. Blumenthal op welke wijze
metingen van provincies, waterschappen e.d. benut worden
voor de hydrologische databank. Op welke wijze kunnen
ook andere waterbeheerders van de bij R.W.S. opgeslagen
gegevens profiteren?
Het antwoord luidt dat de gegevens van R.W.S. in principe
openbaar toegankelijk zijn m.u.v. een zeer gering aantal ge
classificeerde gegevens. Het primaire meetpuntennet is een
R.W.S.-aangelegenheid. De meetpunten voor het secundaire
net worden waarschijnlijk overgelaten aan provincies en
waterschappen; inpassing in het grote R.W.S.-systeem is dan
gewenst. Het daartoe benodigde nauwe contact verkeert
echter nog in een pril stadium. Gedacht wordt aan een dus
danig geïntegreerde opzet dat later uitwisselbaarheid van
ponsbanden mogelijk wordt.
Ir. Aalders vraagt aan de heren Henssen en Bijkerk hoever
men in Zweden gevorderd is met de grondregistratie (juri
dische- en gebruikstoestand). Hoe ver is men met de software
en wie ontwikkelt deze? Heeft men wel kennis genomen van
de ontwikkelingen in Engeland (I.C.L. Colmap) in Zwitser
land, Amerika en Australië (Symap, Geomap)?
T.a.v. Zweden merkt de heer Hensen op dat daar een multi-
purpose-systeem op brede basis ontwikkeld is in een klein
gebied dat thans wordt uitgebreid tot de gehele provincie
Uppsala. De ontwikkeling van de software (I.M.S.) is door
de Zweden zelf aangepakt samen met een nogal grote fabri
kant. Van de ontwikkelingen elders is wel kennis genomen,
men dient echter rekening te houden met het feit dat de Angel
saksische grondregistratie-systemen nogal afwijken van ons
juridische systeem. Het is meer voor de hand liggend om naar
verwante systemen te kijken.
Prof. Bijkerk merkt op dat met het cultuurtechnische inven
tarisatie-systeem al 6 jaar geleden werd begonnen.
Tijdens lopende procedures kunnen moeilijk wijzigingen wor
den aangebracht. Nieuwe programma's zijn thans echter in
ontwikkeling.
Mevrouw Beneder en de heer Boeije vragen zich af wat precies
verstaan moet worden onder beveiliging van de thans open
bare bestanden. Beveiliging van wat tegen wie? Kans op mis
bruik (na toevoeging van gegevens door anderen) lijkt niet
uitgesloten. Hoe is de bescherming van de „geregistreerde"
burger geregeld? Voorzien Kadasterwet of C.P.A.-wet in een
recht voor elke burger om te weten wat er over hem in be
standen is opgeslagen en wie daarvan gebruik kunnen maken?
Kan hij onjuiste gegevens doen wijzigen?
Geantwoord wordt dat de genoemde beveiliging vooral
doelde op het ongeoorloofd raadplegen of muteren van de
bestanden. De door anderen toegevoegde gegevens en de
raadpleging daarvan komen uiteraard ter verantwoording
van deze toevoegers. Prof. Eckhardt wijst erop dat invoering
van gegevens in een data-base juist ook extra mogelijkheden
biedt tot beveiliging van die gegevens.
Ir. Van Weiy wil weten of bij de cultuurtechnische inventari
satie ook gebruik wordt gemaakt van luchtfoto-inhoud en
-interpretatie. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dan slechts
gebruik gemaakt van het 1:20.000 materiaal van de Topo
grafische dienst of denkt men ook aan foto's op grotere schaal?
(bijv. 16000 of 12000 waarover wordt gesproken in verband
met de grootschalige basiskaart)?
Uit het antwoord van prof. Bijkerk blijkt dat thans geen
luchtfoto's worden gebruikt omdat men bij de huidige werk
wijze mikt op consistent basismateriaal. Daarom informatie
vanuit het terrein op de Topografische kaart 110.000. Niette
min is het gebruik van luchtfoto's wel overwogen en in de toe
komst komt het er misschien ook wel van, vooral voor land
schappelijke kenmerken. Dan zal men meer van de „kavel
ingang" moeten overgaan naar het topografische perceel.
Ir. Rietveld vraagt waarom per perceel slechts één stel co-
ordinaten wordt opgenomen. Waarom niet de gehele omtrek,
zodat ook automatisch kan worden getekend? Hij vraagt
verder naar de inhoud van de door de heer Henssen gememo
reerde grootschalige basiskaart.
In zijn antwoord wijst de heer Henssen erop dat men bij de
kadastrale database met iets haalbaars zal moeten beginnen,
vandaar voorlopig slechts een stel coördinaten per perceel.
Hij acht echter een latere ontwikkeling naar meer niet uit
gesloten.
T.a.v. de inhoud van de grootschalige basiskaart merkt hij
op dat de betreffende commissie haar studies hierover nog
niet heeft afgerond. Hij heeft echter willen wijzen op het feit
dat ook hier wel een zijdelings verband met de data-base aan
wezig kan zijn.
Hoewel nog niet alle vragenstellers aan de beurt zijn geweest
sluit de voorzitter tegen half vijf de discussie met dank aan
vragenstellers en forumleden (inleiders) en aan de heer
Meulenkamp voor de goede organisatie. Hij stelt in het voor
uitzicht dat binnenkort een nummer van het Nederlands
Geodetisch Tijdschrift aan deze studiedag zal worden gewijd.
74
ngt 74