gemakkelijk worden ingevuld. De maten werden dan op de pas gevonden. In onontgonnen gebieden boden de gereduceerde kadasterkaarten dikwijls weinig houvast. Dan werd met behulp van een voudige meetinstrumenten zoals het planchet met vizierliniaal, de sextant-transporteur en de meet- ketting het terrein opgenomen. De verkenner was vergezeld van een bereden marechaussee, die hielp bij de metingen en boodschappen overbracht. In de namiddag werd het die dag verkende gebied in inkt gezet en ingekleurd. Zo ontstonden de veld- minuten 125.000. Op deze wijze kon door één ver kenner een oppervlakte van 330 km2 vlak terrein of 240 km2 heuvelgebied in kaart worden gebracht. Bij het veldwerk mochten de officieren burgerkleding dragen, echter „zonder uit het oog te verliezen, dat zij aan hunnen rang als officier van den Generalen Staf verpligt zijn, eenige zorg omtrent dezelve in acht te nemen, teneinde zich van de gewoone Land meters te onderscheiden (Algemene Instructie 1837). Het terreinreliëf werd voorgesteld door hoogte- cijfers en arceringen. Het aangeven van de hoogte voorstellingen door middel van hoogtelijnen werd niet beeldend genoeg geacht. Men had gekozen voor een variant op de arceringsmethode van Van Gor- kum, zoals die in de Belgische tijd was ontwikkeld. De arceringsstreepjes werden getrokken in de rich ting van de grootste terreinhelling. De dikte en spatiëring ervan was afhankelijk van de hellingshoek. Hoogtepunten werden gemeten met een kwikbaro meter. De hoogtepunten op de oudste stafkaart vertonen daardoor soms aanzienlijke fouten. Voor het meten van de terreinhellingen werden in 1843 door de firma Becker in Arnhem een aantal nivel- leerboussoles vervaardigd. Afb. 5 toont één der overgebleven exemplaren. In de winterperiode, van november tot mei, werden de gekleurde veldminuten verkleind naar de schaal 150.000 tot de zogenaamde nettekening 150.000. De getrianguleerde punten werden hierop op de schaal 1:50.000 uitgezet en door dunne potlood lijnen verbonden. Op de veldminuten werd de over eenkomstige getrianguleerde punten ook verbonden, waardoor op de nettekening niet-gelijkvormige pot- looddriehoeken ontstonden. De kaartinhoud van de veldminuten werd nu op de schaal 1:50.000 in de nettekening overgebracht door middel van een gra fische affine transformatie (evenredige indeling van driehoeken). Deze affine verkleining was noodzake lijk omdat het bij het plakken van de veldminuten uit de verkleinde kadasterplans dikwijls niet moge lijk bleek de getrianguleerde punten goed op hun plaats te krijgen. In het begin ook waren de co- ordinaten van de driehoekspunten niet altijd op tijd beschikbaar. De nettekeningen dienden als basis voor de druk door het Topografisch Bureau. De nettekeningen zijn evenals de veldminuten bewaard gebleven. Ze vertonen vaak niet onbelangrijke wijzi gingen ten opzichte van de veldminuten. Ook stem men ze niet altijd geheel overeen met de gedrukte kaart. Voor het meetkundig verband tussen de verkleinde kadasterplans is in de jaren 1836-1855 een drie hoeksmeting uitgevoerd. Deze secundaire triangu latie was een verdichting van de triangulatie van Krayenhoflf (1802-1811). Ze is zeer onsystematisch uitgevoerd: ieder jaar werd, uitgaande van de pri maire driehoeken van Krayenhoff, een aantal punten bepaald in het te verkennen gebied, zonder rekening te houden met de aangrenzende metingen uit vorige jaren. Als instrumenten werden gebruikt de repetitie cirkel en de zgn. gewijzigde theodoliet van Beckers. Aan J. M. van der Star, de officier die de secundaire Fig. 5. Een nivelleerboussole uit 1843. 86 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 10