Ingekomen wetenschappelijke doelstelling vindt, steeds meer veld. Gaven de satellieten een werkelijk ruimtelijke uitbreiding aan de geodesie, in de toekomst kunnen we de dimensie tijd aan de resultaten toege- voegd achten. De beschrijving van deze resultaten wordt misschien wat moeilijk, want een vervormbare aarde kan niet eenvoudig dienen als basis voor een maatgevend meetkundig referentiestelsel. Hoewel de resul taten vaak een meetkundige strekking hebben, zult U hebben be merkt dat onze geometrie zich niet steeds bedient van meetkundige methoden. Ik vind het geruststellend, dat de nagestreefde extreme meetprecisies worden afgestemd op minstens wetenschappelijke toepassingen en het is de bedoeling de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek ook te gebruiken voor de opbouw van operationele procedures om de nadelige gevolgen van de vervormbaarheid van de aarde te be perken. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de ernstige plannen om te komen tot een waarschuwingssysteem voor aardbevingen en seis mische zeegolven. Dit zal een wereldverbreide inspanning vragen en een nauwe samenwerking tussen een groot aantal specialismen en vakgebieden en het stemt mij tot voldoening te bedenken dat ten slotte de geodesie, door de ontwikkeling van de techniek tot uiterste precisie gedreven, hieraan kan bijdragen. Met toestemming van de D.U.P. is dit artikel overgenomen uit de openbare les van Dr. Ir. L. Aardoom. De volledige tekst van de rede is in brochurevorm verkrijgbaar bij de D.U.P. a f4,50. DE R.D.-PUNTEN IN DE KRINGNETTEN BERGEN EN OVERLOON In het Nederlands Geodetische Tijdschrift, 3e jaargang, nr. 9, november 1973, behandelt J. C. P. de Kruif problemen met kringnetten. Een niet onaanzienlijk deel van de moeilijkheden wordt door hem toegeschreven aan de kwaliteit van de R.D.- coördinaten en het gevoerde beleid ten aanzien van de R.D.- punten. Daar de motivering hiervan ontbreekt lijkt het mij gewenst nadere informatie over de betreffende R.D.-punten te verschaffen. In beide kringnetten hebben de punten 7 en 11 de rekenbasis gevormd. Op grond van de optredende sluitvectoren in het gemeenschappelijke punt 3 (469201) van de beide kringnetten wordt getwijfeld aan de kwaliteit van de R.D.-coördinaten van de punten 3, 7 en 11. Daar de grootte van de verschil- vector in het punt 3 en de grootten van de sluitvectoren in de andere gemeenschappelijke punten in de orde van 20 cm zijn, terwijl deze sluitvectoren uitsluitend het gevolg zijn van de onnauwkeurigheid van de kringnetmetingen, lijkt mij deze uitgesproken twijfel te ver gezocht. Terwijl de sluitvectoren in de punten 31 en 137 mede het gevolg zijn van een fout van 18 cm in de zijde 251-37 is blijkbaar de sluitvector in het punt 15 als normaal te beschouwen. Dit geldt dan ook voor alle sluitvectoren die optreden bij de overige R.D.-punten die voorkomen in de beide kringnetten. Desondanks wordt aan de grootten van de sluitvectoren de conclusie verbonden dat de meest oostelijke R.D.-punten door eenzijdige bepaling minder nauwkeurig zouden zijn. Ook moet de sluitvector in het punt 9 aantonen dat de coördinaten van dit punt minder goed passen bij die van de noordoostelijk gelegen R.D.- punten. Een en ander maakt het noodzakelijk de bepalingswijze van de punten van de Rijksdriehoeksmeting met de daarbij ver kregen nauwkeurigheid te stellen tegenover de bepaling van R.D.-punten uit kringnetmetingen. 460201 (323) 520101 (327) Fig. 1 In fig. I is een gedeelte van het tweede-orde-deelnet Z.-Neder- land weergegeven. Bij de punten zijn de R.D.-nummers ver meld en, tussen haken, de nummers van de punten in de kringnetten. Bovendien is bij elk punt de lengte van de halve lange as en die van de halve korte as van de standaardellips in cm gegeven, gescheiden door een streep. De lengten zijn berekend met een variantiefactor a- 6,4093. In fig. 2 zijn de bepalingen van de derde-orde-punten gegeven in het stelsel tweede-orde-punten van fig. 1De notaties bij deze punten komen overeen met die van de tweede-orde- punten van fig. 1. Beide figuren tonen duidelijk de „eenzijdige" bepaling van de R.D.-punten aan onze oostgrens en de discrepantie die tussen punt 9 (529204) en de overige R.D.-punten zou moeten bestaan. De derde-orde-punten die voorkomen in fig. 2 zijn opnieuw vereffend in het gereviseerde stelsel van de tweede-orde- punten. De kringnetten zijn aangesloten aan de nabijgelegen R.D.- punten met uitzondering van de punten 301, 319 en 329. De punten 301 en 319 zouden als R.D.-punten zijn vervallen; over het punt 329 wordt niet gerept. De verschillen tussen de R.D.-coördinaten en de coördinaten van deze punten berekend uit het kringnet Bergen-Overloon zijn voor 301: Ax= 5 cm, Ay=—12 cm; voor 319: Ax=+4 cm en Ay=— 2 cm en voor 329: Ax=+3 cm, Ay —3 cm. Uit het artikel van De Kruif heb ik bepaald niet de over tuiging gekregen dat het mogelijk is de gepubliceerde co- ordinaten van niet-gestoorde R.D.-punten te controleren met behulp van kringnetmetingen. Het door hem, in dit verband, aangehaalde voorbeeld van het kringnet Vinkeveen- Oukoop is bijzonder ongelukkig gekozen. Ook hier hebben ngt 74 95

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 19