Bericht ƒ2,-. heden worden toegeschreven aan de kwaliteit van de R.D.- punten en het gevoerde beleid ten aanzien van R.D.-punten. Mogelijk slaat deze opmerking op het feit dat ik er niet bij voorbaat vanuit ga, dat R.D.-punten afwijkingsloos zijn. De ervaring met een groot aantal kringnetten heeft mij vol doende geleerd. Eén van de „moeilijkheden" in mijn artikel is de aansluiting van de netten Overloon en Bergen. Tot deze aansluiting is besloten daar in het net Overloon de punten 15, 7, 31, 33, 35, 3, 137, 149, 151, 153 en 11 op de naad van deze netten niet goed sloten (zie ook figuur 4 op blz. 208) en voorts gezien het niet overeenstemmen van de vergelijkbare sluit- vectoren van punt 3 in de beide netten. Deze verschillen zijn opmerkelijk, daar deze punten op de naad van de beide netten verbonden zijn door een veelhoek die in beide netten, dus tweemaal, gemeten is. Als mogelijke oorzaak is door mij ge noemd: een fout in de meting van één van de kringnetten die bij toetsing niet ontdekt is öf onderling slecht sluitende R.D.- punten. De sluitvectoren zijn in de orde van grootte van 20 cm, hetgeen op zich niet zó opvallend is, maar ze zijn niet regelmatig verdeeld! Vergelijk de vectoren in de punten 3, 31 en 137 in figuur 4 op blz. 208. Deze sluitvectoren zijn beslist niet uitsluitend het gevolg van kringnetmetingen, zoals Haarsma stelt, maar ook van de R.D.-punten! De coördinaten van de punten 15, 31, 33, 35, 137, 149, 151 en 153 zijn immers in het net Bergen bepaald uit de meting én de coördinaten van de R.D.-punten. Uit figuur 6, blz. 210, blijkt dat de sluitvectoren van de punten 303, 307 en 323 niet zó fraai passen bij de sluitvector van punt 7. Let wel, ik zeg niet dat deze sluitvectoren niet accep tabel zijn, ik zoek hier wel een verklaring voor. Een mogelijke verklaring kan zijn de nogal eenzijdige bepaling van deze punten, die aan de rand van het driehoeksnet liggen; zie figuur 2 van Haarsma. Uit deze figuur blijkt dat de punten 303, 307 en 323 onderling goed verbonden zijn, maar dat de band met punt 7 niet zo sterk is. Ik concludeerde dus niet uit de sluitvectoren dat deze punten minder nauwkeurig zouden zijn, maar trachtte deze vectoren te verklaren. Wat betreft mijn opmerking over punt 9 heeft Haarsma gelijk, uit figuur I van Haarsma blijkt duidelijk dat dit punt goed verbonden is met de andere punten. De punten 301, 319 en 329 (dit laatste nummer is helaas weggevallen in het artikel) zijn vervallen als R.D.-punt volgens mededeling van de R.D. (brief van 25 augustus 1972). Thans zijn deze punten kennelijk weer in het R.D.-net opgenomen, gezien de vermelding van de coördinaatverschillen door Haarsma. Uit deze verschillen kan men de conclusie trekken dat het kringnet de R.D.- punten aardig controleert; punt 301 is door de R.D. uit 3 richtingen bepaald, een verschil van 10 cm lijkt mij dan ook acceptabel. Nu de kernvraag: Kan een R.D.-punt worden gecontroleerd of zelfs bepaald met behulp van een kringnet. Haarsma stelt primair de bepalingswijze van de R.D.-punten en de hierbij verkregen nauwkeurigheid tegenover de kring netten. Hiertoe geeft hij in de figuren I en 2 de nauwkeurig heid van de R.D.-punten aan met standaardellipsen in de orde van grootte van 1 tot 2 cm. Dit is kennelijk bedoeld als tegenstelling tot de veel grotere standaardellipsen van het kringnet (zie figuur 3 op blz. 204). Echter helaas zeggen abso lute standaardellipsen sec niet zó veel. Bovendien weet ik niet hoe ik de standaardellipsen van de figuren I en 2 interpre teren moet, daar de rekenbasis en de vereffeningsmethode door Haarsma niet zijn vermeld. Ik vermoed dat een ver effening is uitgevoerd, waarbij voor de hogere orde aanslui- tingspunten de nulmatrix als rekenvariantiematrix is gebruikt. In dit geval zeggen de berekende standaardellipsen niets! zoals Haarsma zich van zijn lessen puntsbepaling zal herinneren. De vermelding dat de lengten berekend zijn met een variantie- factor van er2 6,4093 zegt mij niets. Er zijn in het driehoeks- net geen lengten gemeten, dit blijkt niet uit de figuren 1 en 2; waarschijnlijk bedoelt Haarsma de lengten van de standaard ellipsen. Het geven van een schatting van de variantiefactor, een verhoudingsgetal, zonder vermelding van de aangenomen variantiefactor of de bijbehorende gewichtscoëfficiënten is zinloos. De bepalingswijze met behulp van een kringnet is belist wel wat overzichtelijker dan die van de R.D.; vergelijk figuur 2 van Haarsma met de figuren 4, 5 en 6 op blz. 208 t/m 210. Voorts biedt een kringnet de mogelijkheid om de invloed van hoek- en lengtemetingen te scheiden van de invloed van de coördinaten, die beslist niet als afwijkingsloos kunnen worden aangenomen. Bij R.D.-metingen van derde-orde-punten is dit veelal niet mogelijk; deze punten worden onder meer bepaald uit een achterwaartse snijding met 4 punten, bijvoorbeeld punt 17 Overloon. Van een kringnet zijn precisie en betrouwbaarheid bekend; de metingen zijn getoetst, men weet dus wat men later in deze netten verwachten kan. Van R.D.-netten is de bereke ning van precisie en betrouwbaarheid voor zover mij bekend, slechts enkele malen uitgevoerd, onder andere in het kader van een afstudeeropdracht. Ten slotte de opmerking van Haarsma over het zo „bijzonder ongelukkig" gekozen voorbeeld van het net Vinkeveen- Oukoop. In dit net hebben niet de zo goede R.D.-coördinaten van het punt Vinkeveen de gebreken van dit kringnet aange toond; néén, het gecombineerde kringnet heeft de gebreken van de R.D.-punten Vinkeveen 3 en Loenen 2 duidelijk aan getoond. Naar mijn overtuiging, die door de reactie van Haarsma niet gewijzigd is, is de bepaling van R.D.-punten met behulp van kringnetten, mits deze ook door ervaren ploegen gemeten worden, een minder „hachelijke onderneming" dan de klassieke wijze van bepaling, zoals deze door de R.D. wordt toegepast. Een sluitend bewijs voor deze stelling is echter alleen te leveren door een aantal typische R.D.-netten te analyseren, zoals dit voor kringnetten al systematisch ge beurt. ir. J. C. P. de Kruif SCHEEPSWRAKKEN De Vereniging Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat organiseert, in samenwerking met de rayoncommissie Zuid- Holland van NGL en NVG, op vrijdag 15 maart a.s. een bijeenkomst te Delft. Er zal worden gesproken door drs. M. D. de Weerd, ver bonden aan het Instituut voor prae- en protohistorie te Amsterdam, over: „Schepen uit de Romeinse tijd in Zwam- merdam". Enige medewerkers van de fotogrammetrische afdeling van de Meetkundige Dienst zullen daarna aan de hand van voor beelden een toelichting geven op„De rol van de Meetkundige Dienst bij opgravingen van scheepswrakken". De bijeenkomst wordt gehouden in het gebouw van de Meet kundige Dienst, Kanaalweg 3B te Delft, en vangt aan om 20.00 uur. Voor leden van de bij het NGL aangesloten verenigingen en van het NVG, zowel als vrije abonnees op het tijdschrift Geodesia, zijn aan deze avond geen kosten verbonden. Niet-leden kunnen de avond bijwonen tegen betaling van ngt 74 97

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 21