4. Geodetische aspecten Geodetische aspecten van bodembewegingen kwamen aan de orde in de zittingen van 13 november. 5. R. Holdahl hield een bijzonder goed geïllustreerde voor dracht over „Regional investigations of vertical crustal movements in the U.S. using precise relevellings and mareo- graph data". Een groot deel van het le orde waterpasnet van de Verenigde Staten is thans hermeten. Holdahl heeft uit de verschillen van deze waterpassingen bodembewegingen berekend in het gebied rond de Gulf Coast en bij de Chesa peake Bay. De resultaten van de peilwaarnemingsreeksen in deze gebieden werden in het vereffeningsproces ingevoerd. Na correctie voor de eustatische rijzing van het zeeniveau (gesteld op 1 mm/jaar) resulteerden uit de berekeningen „absolute" bodembewegingen ter grootte van —4 mm/jr tot +4 mm/jr langs de Gulf Coast en van —1 mm/jr tot —4 mm/ jr rond de Chesapeake Bay. In enige industriegebieden wer den belangrijk grotere dalingen geconstateerd als gevolg van wateronttrekking aan de bodem. De National Geodetic Survey is bezig een data-base op te richten van alle hoogte veranderingen langs de waterpaslijnen. Horizontale bewegingen in de Verenigde Staten kwamen aan de orde in de voordracht van J. C. Savage: „Geodimeter measurements of strain accumulation and slip along the San Andreas Fault". Sedert 1959 worden nabij de San Andreas Fault lengtemetingen met geodimeters uitgevoerd. De tech nieken zijn de laatste jaren belangrijk verbeterd. De voor naamste bron van onzekerheid (de voortplantingssnelheid) tracht men uit te schakelen door meteometingen uit een vliegtuig dat langs de meetlijn vliegt. Een meettechniek met twee kleuren licht is in ontwikkeling. Vormveranderingen (strain) kunnen in verband met de nauwkeurigheidskarakte- ristiek van de geodimetermetingen het best worden bepaald uit grotere afstanden (20 a 30 km). Uit metingen juist vóór en enige dagen na een aardbeving (sterkte AF 4,7) in Cen traal Californië kon geen discontinuïteit in de vormverande ring worden aangetoond noch voorafgaand aan de aard beving noch als gevolg daarvan. De wel geconstateerde con tinue verandering in de gemeten lengten kan geheel worden toegeschreven aan de beweging („creep") langs de San Andreas Fault zelf (12 mm/jaar). Een analyse van een geodi- meternet geheel aan de Westzijde van de San Andreas Fault leverde geen significante vormverandering op. Uit een ander geodimeternet bij San Bernardino kon echter een significante compressie in N.Z.-richting worden aangetoond. G. J. Lensen legde in zijn voordracht „On the nature of ver tical movement" de nadruk op de noodzaak van multi disciplinaire benadering van de problemen van bodem beweging. Op het eiland Shikoku (Japan) bleek uit water passingen dat de door aardbevingen veroorzaakte bodem beweging precies tegengesteld was aan de geconstateerde seculaire beweging. Een zelfde verschijnsel werd in Nieuw- Zeeland waargenomen. Bij het eiland Sado (Japan) konden dank zij hydrografische peilingen die juist voor de aardbeving van Niigata gereedkwamen, dalingen en rijzingen van de zee bodem worden aangetoond. De combinatie van geodetisch verkregen resultaten met tegengesteld gerichte periodieke (102 jaar) aardbevingsverschuivingen kwamen goed overeen met geologisch aangetoonde bewegingen over langere peri oden mits werd aangenomen dat de aardbevingsreeksen door rustperioden in de orde van 103 jaar werden onderbroken. Prof R. Green beschreef in „The precise measurement of earth strain" hoe vormveranderingen in het gesteente ten gevolge van de getijkrachten worden gemeten met nauwkeu rige instrumenten opgesteld in een verlaten goudmijn nabij Armidale (New South Wales). In dit observatorium zijn diverse instrumenten geïnstalleerd die volgens geheel ver schillende principes werken teneinde zoveel mogelijk on afhankelijke gegevens te verkrijgen. Zo wordt er gemeten met 30 m lange invardraden die aan één zijde vast en aan de an dere zijde met een soort balans in het gesteente zijn ver ankerd. Bij een ander instrument maakt men gebruik van lichtinterferentie met lasers. Alle instrumenten kunnen ter plaatse worden geijkt; men hoopt nauwkeurigheden te be reiken van 10-10. In de toekomst zullen aan de hand van er varing mobiele stations worden ontwikkeld teneinde soort gelijke metingen ook elders, bijv. aan de randen van de platen, uit te voeren. In „Horizontal displacements in Japan" gaf Naomi Fujita een analyse van de horizontale bewegingen die uit de herha ling na 60 jaar van de triangulatie van Japan werden bepaald. De vectoren werden berekend onder aanname dat 6 punten (verspreid over het gehele net) ongewijzigd waren gebleven. Het patroon (met verschuivingen tot 2 m) toont een zeer onregelmatig beeld dat wellicht veroorzaakt wordt door de aansluiting aan de 6 punten. Voor midden-Japan toonde Fujita hoe door een draaiing en schaalverandering van het net de vectoren voor een belangrijk deel verdwijnen. Door voor de verschillende driehoeken de lengteverandering te berekenen werd over geheel Japan een patroon van con tractie (ongeveer loodrecht op de eilandenboog) ter grootte van 2xl0~' per jaar gevonden. Sedert 1969 zijn geodimeter- trilateraties uitgevoerd: deze zullen elke 5 jaar worden her haald, evenals de waterpassing van Japan. In de discussie werden de resultaten ernstig in twijfel getrokken, enerzijds op grond van de keuze van de 6 aansluitingspunten, ander zijds op grond van de nauwkeurigheid van de triangulaties. 5. Geologische aspecten De geologie vormde het thema van de zittingen op 14 no vember. In de voordracht „Comparison of recent crustal movements with quaternary movements in Japan and its plate tectonic implication" trachtte A. Sugimura een relatie te vinden tussen geologisch gemeten kwartaire bodembe wegingen en geodetische resultaten. De huidige (geodetisch gemeten) beweging is een factor 4 groter dan de gemiddelde kwartaire beweging. De tweede lezing van Sugimura had tot titel„Late quaterna ry tectonic uplift in Eastern Indonesia; preliminary results". Uit de hoogte van opgeheven oude strandlijnen en C-14 ouderdomsbepalingen aan schelpen en koralen worden rij zingen in de orde van 4 tot 8 mm/jaar gevonden in de laatste 35.000 jaar. Een rijzing van 20 mm/jaar in de laatste 250 jaar (Kangean eilanden) zou kunnen wijzen op een niet-continu karakter van de rijzingen. Het onderzoek betrof overigens slechts 16 plaatsen verspreid over het enorme gebied tussen N.Borneo, Bali en Biak. In de laatste voordracht ,,NE-SW-lineaments on Java as observed from ERTS-1 images" behandelde F. Hehuwat veldonderzoek naar aanleiding van breuklijnen, zichtbaar op ERTS-1 satelliet-opnamen van Oost-Java. Deze lijnen wijken af van het normale Oost-West lopende breuken patroon op Java; ze werden ook op conventionele lucht foto's (150.000) teruggevonden. 6. Slotopmerkingen Voor de laatste drie dagen van het symposium waren twee excursies georganiseerd, de eerste naar de kraters van de Tangkuban Prahu nabij Bandung en de tweede naar de werkende vulkaan Merapi bij Yogyakarta. Beide excursies werden door een gering aantal deelnemers bijgewoond. Het symposium was goed georganiseerd en er heerste een prettige ontspannen sfeer. Door het niet te grote gezelschap kon het multidisciplinaire karakter van de bijeenkomst goed tot zijn recht komen. De voordrachten zullen binnen l1/, jaar worden gepubliceerd. Het was voor het eerst dat er in Indonesië een dergelijke internationale bijeenkomst werd gehouden; het organisatie comité kan zeker op een geslaagd symposium terugzien. 114 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 16