In het bovengenoemde artikel van ir. G. Homan
stelde hij dat naast het tweetal door hem genoemde
artikelen die de Rvk.wet helaas niet kent nl. het
preventief toezicht op eigendomsoverdracht en ver
pachtingen, de Rvk.wet een tweetal artikelen heeft
die de Herverkavelingswet gelukkig niet kent. Hij
doelt dan op de artt. 14 en 18 waarin wordt gezegd
dat aan iedere eigenaar en pachter onroerend goed
wordt toegedeeld van gelijke hoedanigheid en ge-
bruiksbestemming, als door hem is ingebracht en
dat bij voorkeur geheel of gedeeltelijk bestaat uit
het ingebrachte goed, voor zover het belang van de
ruilverkaveling zich hiertegen niet verzet.
Het algemene systeem van de Rvk.wet is dus zo wei
nig mogelijk uitruil, zij het dat de laatste bijzin weer
veel op losse schroeven zet. De praktijk is dan ook
veelal zo dat de invloed van art. 14 wel heel erg wordt
beperkt door een ruilverkavelingsbelang te formu
leren dat de werking van dit artikel goeddeels te
niet doet. Maar toch speelt het m.n. tijdens de pro
cedures voor de rechtbank een rol.
Het is duidelijk dat art. 14 van de Rvk.wet een zo
volledig mogelijke concentratie en afstandsverkor
ting van de kavels van een bedrijf in de weg staat.
Immers een drietal beperkingen wordt opgelegd.
De toegedeelde gronden moeten zijn:
a. van gelijke hoedanigheid; dit slaat op de bodem-
kundige eigenschappen;
b. van gelijke gebruiksbestemming; dit slaat op de
cultuur;
c. zoveel mogelijk bestaande uit de ingebrachte
gronden; hiermee wordt de immobiliteit zeer
sterk benadrukt, vooral eigenaren/gebruikers
met één ingebrachte kavel kunnen moeilijk el
ders worden toebedeeld.
Geen van deze beperkende bepalingen is in de Ree.
wet overgenomen. De Memorie van Toelichting
spreekt van het scheppen van optimale omstandig
heden voor de landbouw die een aanpassing aan de
zich snel evoluerende bedrijfseconomische inzich
ten mogelijk maakt. Nu is m.n. voor de veehouderij
bedrijven het één-kavelbedrijf bijna een dwingende
eis. De mogelijkheden zijn hier dus aanwezig. Wel is
het opvallend dat in de wettekst zelf geen positieve
aanwijzingen zijn opgenomen. Men heeft volstaan
met het laten vallen van de negatieve bepalingen.
3.2.2 De pachtruil
Is het in de ruilverkavelingsprocedure zo dat pacht
ruil kan plaats vinden indien het belang van de ruil
verkaveling zulks dringend vordert, de normale
gang van zaken is toch dat de bestaande pachtver-
houdingen zoveel mogelijk blijven gehandhaafd
(art. 18 Rvk.wet).
In het voorliggende wetsontwerp zijn beide elemen
ten verdwenen (art. 19 lid 2). Er wordt niets meer
gezegd t.a.v. de bestaande pachtverhoudingen en
aan de pachtruil wordt niet meer de voorwaarde
van het ruilverkavelingsbelang verbonden. Laat
staan dat dit laatste de ruil nog dringend zou moe
ten vorderen. De gehele regeling van de pacht wordt
aan het wijs beleid van de Rec.cie overgelaten, die
een bestaande pachtverhouding kan opheffen en
een nieuwe vestigen. Wel moet de Rec.cie blijven
binnen de groep van (geregistreerde) verpachters en
pachters. Met andere woorden de mogelijkheid van
dwangpacht is aanwezig, die van pachtdwang niet.
Ook het ontbreken van de beperkingen t.a.v. de
pachtruil uit de ruilverkavclingswet geeft de Rec.cie
grotere mogelijkheden tot het optimaliseren van de
kavelindeling en kaveltoedeling.
Impliciet volgt uit het systeem van de Rvk.wet dat
daar de eigendomsverkaveling prevaleert, terwijl in
de Ree.wet het systeem van gebruiksverkaveling alle
vrijheid wordt gegeven. Eén en ander duidelijk in
het belang van de meest gewenste bedrijfsvoering.
3.2.3 De vestiging van zakelijke rechten
Een oud strijdpunt over de toepassing van de Ruil-
verkavelingswet is de vraag of in het kader van de
wet (beperkte) zakelijke rechten kunnen worden
gevestigd of niet. De Rvk.wet zegt in art. 28 ,,Bij
elke ruilverkaveling worden de zakelijke rechten
enz. geregeld of opgeheven
In de praktijk wordt van de mogelijkheid om bij het
plan van toedeling (en dus ook in de akte van toe
deling) nieuwe zakelijke rechten te vestigen een ge
past gebruik gemaakt. Het betreft vooral het vesti
gen van erfdienstbaarheden van weg t.b.v. de ont
sluiting der kavels. In zijn voordracht „Balans van
de Ruilverkavelingswet" heeft prof. De Haan deze
kwestie ook aangesneden. Hij komt dan tot de
conclusie „dat kennelijk behoefte bestaat aan een
132
ngt 74