voorstel te komen inzake de inrichting van de prcef en de keuze van het proefgebied. Dit voorstel, dat werd gedaan in de zomer van 1970, leidde tot de navolgende opzet van de proefOEEPE- Dordrecht": Uit het met de proef beoogde doel volgt, dat de werkzaamheden kunnen worden gesplitst in twee elementaire delen, nl. een terrestrisch deel en een fotogrammetrisch deel. De verbindende schakel tussen deze twee delen zal worden ge vormd docr een aantal gesignaliseerde en ver zekerde punten, de zgn. a-punten. De meting wordt binnen een groep van dicht bij elkaar ge legen elementen van gebouwen, zoals gevel- hoeken, dakgoten, snijdingen van dakgoten, als een lokale meting uitgevoerd. Daartoe zul len in het proefgebied zgn. stations worden gekozen, elk voorzien van a-punten. Teneinde de invloed van de zonnestand op de te meten objecten te kunnen vaststellen, zal er, zo mogelijk op dezelfde dag, doch in ieder geval binnen 3 x 24 uur, zowel een voormiddag- als een namiddag-fotovlucht plaatsvinden. De opnamen zullen worden gemaakt in twee stroken met een RMK 21/18 normaalzicht camera, brandpuntsafstand 21 cm, beeldfor maat 18x18 cm. Als opnameschalen worden gekozen 13500 en 1:6000, teneinde te kunnen onderzoeken welke schaal binnen te stellen toleranties het meest efficiënt is. In verband met de voorgenomen voor- en namiddag opname werd aan de keuze van het proefgebied een speciale eis gesteld, nl. dat het een niet te lange aan vliegroute heeft. De twee andere aan het proefgebied te stellen eisen, nl. ten eerste, dat het buiten aanvliegroutes van burger- en/of militaire luchtvaart ligt en ten tweede, dat de bereikbaarheid vanuit het centre pilote, toen nog Den Haag, goed moet zijn, wezen als vanzelf in de richting van Dordrecht. Van deze mooie oude stad werd dan ook het centrum en naaste omgeving als proefgebied gekozen. Binnen het geschetste raamwerk was het de taak van het centre pilote, i.e. de Fotogrammetrische Dienst van het Kadaster, uitvoering te geven aan de besluiten van de commissie. Om de verdeling van de eerder genoemde stations over het proefgebied zo regelmatig mogelijk te maken, werd het gebied verdeeld in 9x9 81 rechthoeken en werd er per rechthoek een station gekozen. Het aantal stations kwam hiermee enigs zins hoger te liggen dan de aanvankelijk geraamde 60, doch enige reserve in verband met te verwachten uitval werd redelijk geacht. Een bijkomstigheid van deze verdeling van de stations over het proefgebied was nog, dat hiermee de stationsnummering als vanzelf vast lag (zie fig. 2). Een voorbeeld van de inrichting van een terrestrische stationsmeting geeft fig. 3. Het lag voor de hand om voor deze terrestrische meting gebruik te gaan maken van optische afstandmeting. Daar inmiddels van de zijde van de Dienst van het Kadaster en de Fig. 1Dordrecht. Fig. 3. Inrichting van een terrestrische stationsmeting. ngt 74 145

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 5