Bij kleine bevingen kunnen de afzonderlijke elas tische golven in de natuurlijke ruis van de aarde verloren gaan (fig. I Deze ruis neemt min of meer regelmatig toe met groter wordende periode. Een uitzondering hierop vormt het maximum in de microseismische activiteit bij periodes rond 5-10 sec, veroorzaakt door bodemonrust ten gevolge van depressie-activiteit op de oceanen. Een aard beving moet dus een bepaalde grensmagnitude hebben wil zij als discreet en herkenbaar signaal overal op aarde boven de ruis uit geregistreerd kunnen worden. Voor bevingen van magnitude 5 die in het epi- centrale gebied algemeen door iedereen gevoeld worden en die door daartoe geëigende stations nog over de gehele aarde geregistreerd worden, neemt de amplitude van de 20 seconde oppervlaktegolf af van 1/10 mm op 500 km tot 1/1000 mm op 8000 km. Voor zeer zware catastrofale bevingen van magni tude 8 en meer, zoals bijv. die van Assam in 1950, Chili in 1960, Alaska in 1964 en Peru in 1970, moeten de amplitudes van de oppervlaktegolven, zoals ze in De Bilt op afstanden van 8000-10.000 km geregistreerd worden, in millimeters gerekend worden. Dat deze toch niet verwaarloosbare bewe gingen hier ongevoeld blijven, komt omdat ze zo traag zijn, 20 seconden en meer voor een volledige heen-en-weer of op-en-neergang. Behalve de longitudinale en transversale golven die de aarde dwars doorlopen, en de langs de aard oppervlakte lopende golven, zijn er ook nog mantel- golven. Dit zijn oppervlaktegolven met nog langere periode, van 250 seconden en meer, waarvan het grootste deel van de energie zich niet in de aard korst maar in de bovenmantel van de aarde voort plant op dieptes tot enkele honderden kilometers toe. De golflengten zijn van de orde van 1000 km en meer en overal op aarde worden amplitudes ge registreerd in de orde van centimeters. Alleen bij zeer zware aardbevingen worden zij opgewekt. Ook voor deze golven geldt dat zij ondanks hun grote amplitudes niet gevoeld worden vanwege de lengte van de periode, oftewel de geringe snelheid waarmee de beweging van de aarde plaats vindt. (nrn/s)1 Fig. 1. Het energiespectrum van de natuurlijke ruis van de aarde (getrokken lijn) met zijn mogelijke variatie van 20-30 dB (gestippeld gebied), en dat van het teleseismisch signaal van een aardbeving van magni tude 7 (P longitudinale, S transversale en R Rayleigh oppervlaktegolf). Naar H. Berckhemer, 1970, Proc. XHe Gen. Ass. E.S.C., Luxemburg, 214. >00 Powor spsctro of «phsroidol fr«« vibration* Chilean 100 Frequency- cycle*/ hi Fig. 2. Het teleseismisch energiespectrum van de radiale eigentrillingen van de aarde tot de orde 20 zoals opgewekt door de Chili-beving van 1960 en de Alaska- beving van 1964. Zoals het behoort komen de perio des van de maxima exact met elkaar overeen. De amplitudes zijn van de orde van centimeters. Naar G. D. Garland, 1971, Introduction to Geophysics, Saunders, Toronto. 176 ngt 74

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 12