Versplintering van de kaartering van Nederland b^a
C. Koeman
18 Rapport van de Commissie Grootschalige Basiskaart
Samenvatting
Het blijkt vandaag de dag dat drie ministeries een uit ±1820
daterende overeenkomst hanteren voor de taakverdeling bij
de kaartering van Nederland. Er bestaat in Nederland name
lijk geen centraal vervaardigde basiskaart op grote schaal.
De uit 1812-1830 daterende „kadastrale plans", die het land
volledig bedekken, blijken ongeschikt voor het in details
ontwerpen en construeren van structuurplannen, wegen- en
stedebouwkundige werken, etc. Omdat het Rijk in zijn alge
mene kaarteringstaak te kort schiet, worden provincies, ge
meenten, maar ook bedrijven gedwongen zelf grootschalige
kaarten te vervaardigen. Vooral de onder het oppervlak
liggende objecten (leidingen) vragen een centraal geadmini
streerde grote-schaal-kaartering, opdat ongelukken en tijds-
verspilling voorkomen worden.
Honderdvijftig jaar lang hebben Topografische Dienst (De
fensie), Rijkswaterstaat en Kadaster (Financiën) als „grote
drie", maar gescheiden, de kaartering van het betrekkelijk
kleine Nederland verzorgd.
Er zal binnen zeer korte tijd op regeringsniveau beslist moeten
worden hoe en door wie de algemene grootschalige kaart van
Nederland gemaakt, bijgehouden en uitgegeven zal moeten
worden en uit welke begroting de middelen daarvoor moeten
komen.
Het begrip „schaal"
Onder grootschalige kaartering verstaat men de afbeelding
van het aardoppervlak of een gedeelte daarvan in het platte
vlak op een schaal die groter is of gelijk aan 110.000. Platte
gronden of plans op een schaal 11.000, l2.000 enz. vallen
dus onder deze categorie. Neemt men in aanmerking dat er
grote gebieden op aarde zijn waar de dichtheid van bewoning
zeer klein is, waardoor de behoefte aan plans op de schalen
groter dan 110.000 gering is, dan is het begrijpelijk dat men
voor die gebieden een andere categorie met de naam groot
schalige kaarten aanduidt. In extensief bevolkte gebieden
rekent men de topografische kaarten op de schalen 110.000-
1:50.000 tot de grootschalige kaarten; de topografische
kaarten 150.000-1250.000 tot de middelgrote en die op
schalen kleiner dan 1:250.000 tot de kleinschalige. In dit
artikel wordt uitsluitend over de eerstgenoemde interpretatie
van grootschalige kaarten gesproken, nl. over de in Nederland
vervaardigde plans op de schalen 1:500 tot 110.000.
(Het is hier de geschikte plaats om en passant af te rekenen
met het tegenwoordig zo vaak misbruikte woord schaal
vergroting, een uitdrukking die meer te onpas dan te pas ge
hanteerd wordt in artikelen die over ruimtelijke ordening en
planologie handelen. Omdat „schaal" een term uit de wis
kunde is, waarmee een verhoudingsfactor wordt aangeduid,
betekent schaalvergroting een vergroting van de verhoudings
factor, bijvoorbeeld van 1:10.000 naar 1:5.000 (één vijf
duizendste is tweemaal zo groot als één tienduizendste).
Wanneer in de artikelen over onderwerpen uit de ruimtelijke
ordening of uit de planologie het woord schaalvergroting ge
bruikt wordt bedoelt men daar meestal mee dat het gebied
(een oppervlak) dat object van planologisch handelen was
groter is geworden. Bijvoorbeeld van stadswijk tot stad of
van streek tot provincie. Wat de term schaal daarmee te
maken heeft lijkt onverklaarbaar, tenzij men in gedachten dit
groter geworden gebied op een kaart afgebeeld denkt. Maar
dan zal deze „gedachte" kaart juist een kleinere schaal heb
ben, want het blad papier waarop een stadswijk paste moet
nu de gehele stad bevatten, hetgeen alleen mogelijk is wan
neer de schaal van de kaart kleiner gemaakt wordt).
Zelfs voor leken behoeft het weinig commentaar dat niet het
formaat van het blad papier bepalend is voor de schaal waar
op men een gebied kaarteert. Moeilijker is het om aan te
geven door welke factoren de schaal van een kaart wél be
paald wordt. Voor een beantwoording van die vraag be
perken we ons tot de categorie van de grootschalige kaai ten.
Algemene beschouwingen over de schaal zouden ons op het
onderwerp van de algemene kaartkunde brengen, waar we te
doen hebben met atlassen, topografische kaarten enz. Binnen
de categorie van de grootschalige kaarten, de zogenaamde
plans, is de beantwoording van de vraag echter ook niet een
voudig. De praktijk toont ons dat voor de Nederlandse plans
géén standaardschaal gebruikt wordt, maar dat de schalen
1:250, 1:500, 1:1000, 1:1250, 1:2000, 1:2500, 1:5000 en
1:10.000 voor onderscheiden gebieden bij onderscheiden
kaarteringsdiensten gebruikt worden. Van normalisatie is
hier dus blijkbaar geen sprake.
Een bruikbare redenering (die ook in formulevorm genoteerd
kan worden) is dat de schaal van een plan afhankelijk is van
de nauwkeurigheid waarmee de maten tussen de voorwerpen
in het terrein (muren, wegkanten, slootkanten, perceels-
grenzen enz.) geïdentificeerd kunnen worden. Deze identifi
catienauwkeurigheid waarvoor de numerieke waarde van de
standaardafwijking in de identificatie gebruikt wordt, is be
palend voor de minimum waarde die de schaal van het plan
moet hebben.
Men hanteert deze redenering omdat een plan onder andere
gebruikt wordt om er maten aan te ontlenen, waarmee de
landmeter of architect in het terrein zijn tracé, grenzen, of
bouwwerken uitzet. Een aan een plan ontleende maat moet
daartoe eerst met de schaalfactor vermenigvuldigd worden.
Het ontlenen van maten aan een plan is gebonden aan de
meetnauwkeurigheid met schaalstok of passer. Deze meet-
nauwkeurigheid bedraagt 0,014 cm. Vermenigvuldigd met de
schaalfactor, bijvoorbeeld met 1000, geeft 14 cm. Wanneer
de identificatie-nauwkeurigheid van objecten in het terrein
(slootkanten, wallen, heggen enz.) geringer is dan de meet
nauwkeurigheid van passer en schaalstok op het plan, schiet
238
ngt 74