ngt 74 Rapport van de Commissie Grootschalige Basiskaart 19 het plan in nauwkeurigheid zijn doel voorbij en zou ook wel op de schaal 12000 getekend mogen zijn. Men past deze redenering met een zekere speling toe, want het is voor de gebruiker nuttig om ruimte op zijn plan te hebben, waarin bij detailrijke situaties noteringen en tekens aangebracht kunnen worden. Oude herkomst van kaartschalen Uit het bovenstaande blijkt dat gedetailleerde en nauwkeurig gemarkeerde terreinsituaties een grotere schaal vragen dan extensieve en vaag gemarkeerde terreinsituaties. Op grond van deze (maar dan empirisch verkregen) redenering werd reeds meer dan 150 jaar geleden voor geheel het Koninkrijk der Nederlanden, inclusief België, een classificatie van de kaartschalen van de kadastrale plans ingevoerd, die vandaag de dag nog zijn invloed aan ons opdringt. Het betreft hier de regionalisering voor de schalen 11250, 1:2500 en 1:5000 bij de oprichting van het Nederlandse Kadaster, naar Frans voorbeeld, in de jaren 1812-1832. De schaal 1:1250 werd gebruikt voor de vervaardiging van kadastrale plans van de steden; de schaal 1:2500 voor het landelijke gebied (dus voor het overgrote deel van Nederland); en de schaal 15000 voor de niet in cultuur gebrachte gronden (venen, heide enz.). Op de gevolgen van deze classificatie voor het gebruik van plans bij stadsontwikkeling, civiel-technische werken en ruimtelijke ordening komen we straks terug. Bovenstaande inleiding vormt een onderdeel van de thans volgende beschouwing over de heterogene samenstelling van de bedekking van Nederland met grootschalige kaarten. Uitgangspunt is de verontrusting van ondergetekende over de inefficiëntie en de verspilling die daarvan thans het gevolg zijn. Sanering van de grootschalige kartografie van Neder land is mogelijk en in korte tijd te verwezenlijken dank zij de technische ontwikkelingen in de kaarteringstechnieken ge durende de laatste decennia. Of deze sanering, die uit het oogpunt van efficiency en kwaliteitsverbetering gewenst is ook verwezenlijkt kan worden hangt af van de bereidheid bij verschillende rijks-kaarteringsdiensten om mee te werken aan een reorganisatie waarbij departementale autonomie gedeel telijk opgegeven zou moeten worden. Geschiedenis, 1812-ca. 1920 Eenmaal, na de voltooiing van de kadastrale kaartering in 1832, bezat Nederland een homogene bedekking met groot schalige kaarten. De in de inleiding geuite bezwaren tegen de heterogene samenstelling van de tegenwoordige karto- grafische opbouw komen niet voort uit een verlangen naar de goede oude tijd maar zijn ingegeven door overwegingen van praktische aard. Om echter te kunnen beoordelen of de ver splintering in de grootschalige kartografie van Nederland inderdaad als een gebrek beschouwd moet worden en om de situatie zoals die thans is te kunnen verklaren en beoordelen, is kennis van de geschiedenis onmisbaar. Het zal blijken dat de versplintering en opdelingstaak tussen verschillende depar tementen voor een belangrijk deel verklaard kan worden uit de historische ontwikkeling in de jaren 1815-1830. In 1815 was het terrein waarop de kartografie van Nederland zich bewoog nog maagdelijk. Er bestonden géén topografische kaarten, terwijl de kadastrale opmeting nèt begonnen was. Wanneer in onze tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld in een ontwikkelingsland buiten Europa, met de kaarteringstaak begonnen zou moeten worden, zou men evenmin als in Nederland in 1815 in de opzet beïnvloed worden door be staande diensten en gevestigde tradities. In zo'n situatie zijn er geen belemmerende factoren die een doelmatige opbouw van een basiskaart in de weg staan. Voor zo'n doelmatige opbouw moet men vóór alles aan het toekomstig gebruik van de kaarten denken. Bij een in ontwikkeling verkerend land, rekening houdend met bevolkingsgroei, urbanisatie, infra structuur, ontginningen en agrarische projecten zal er be hoefte zijn aan een algemene basiskaart op een schaal die een compromis vormt van de wensen die elk der belang hebbende diensten hebben geformuleerd. In zo'n situatie verkeerde Nederland tussen 1815 en 1830, waarbij men dient te beseffen dat er geen aanleiding bestond om bevolkingstoename te verwachten, dat er met uitzondering van enkele verveningen en ontginningen nog geen sprake was van cultuurtechnische werken en dat alleen van Waterstaats zijde belangstelling bestond voor nauwkeurige kaarten, te gebruiken bij civiel-technische werken, zoals rivierverbetering, kust- en oeverbeschermingen en havenaanleg. Gedurende de periode 1820-1830 is er op departementaal niveau een traag verlopend gesprek in een commissie geweest over de wenselijk heid van één basiskaart van Nederland die zou moeten vol doen aan de eisen van verschillende belanghebbenden: de Departementen van oorlog, Binnenlandse Zaken (Water staat), en Financiën (Kadaster). Er werd een schaal 110.000 voorgesteld, waarvan de Generaal-majoor M. J. de Man, hoofd van de Eerste Afdeling van het Topografisch Bureau een voorstander was. Het hoofd van de Tweede Afdeling van het Topografisch Bureau, de Kolonel J. E. van Gorcum, onder wiens leiding de zgn. Militaire Verkenningen, d.i. de topografische kaartering van de Zuidelijke Nederlanden, ressorteerden, was voorstander van een algemene kaart 1:50.000. Competentiestrijd tussen Van Gorcum en De Man, tussen Waterstaat en Kadaster, hebben het de zogenaamde „Com missie De Man" onmogelijk gemaakt om een positief resul taat te boeken bij het coördineren van het meet- en kaar- teringssysteem in de toenmalige Nederlanden. Een soort gelijke competentiestrijd heeft honderdtwintig jaar later, in 1945, wéér verhinderd dat de grootste Nederlandse meet kundige diensten tot één rijks-kaarteringsdienst werden samengevoegd. Na het optreden van de „Commissie De Man" gingen resp. landmeetkundige diensten hun eigen weg, waarbij het Topo grafisch Bureau de topografische kaart van Nederland, schaal 150.000 vervaardigde (gepubliceerd in de periode 1850- 1864), het Kadaster de kadastrale plans 1:1250-1:5000 en de Rijkswaterstaat de Rivierkaart 1:10.000 (1830-1864). Kwaliteit en inhoud van deze drie kaartsoorten waren ver schillend. In tegenstelling tot de topografische kaart en de rivierkaart werden de kadastrale plans niet in druk uitge geven. Zowel vroeger als thans staat op het kadasterplan geen topografie aangegeven, maar bevat het vrijwel uitsluitend grenzen van zakelijke rechten op de grond (voornamelijk eigendom), waardoor het kadasterplan weinig geschikt is om als ondergrond te dienen voor de uitvoering van civiel technische werken. Bovendien waren de kadastrale plans niet in één en hetzelfde meetkundige systeem opgemeten, waardoor onderlinge aansluiting op grote bezwaren stuitte. 239

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1974 | | pagina 31