oorlogse buitenwijken op 75 en in de typische forensendorpen op 25 a 30. Beide factoren tezamen maken, dat o.a. bij Amsterdam en Den Haag, maar ook hier bij Arnhem hele nieuwe steden moeten worden gebouwd, zonder dat de bevolking (sterk) toeneemt. Bij voortzetting van de huidige tenden ties zou globaal moeten worden gerekend op een verdubbeling van het stedelijk en half-stedelijk ge bied tot het jaar 2000. De toeneming van het ruimtegebruik strekt zich ook uit over andere sectoren, zoals bv. de oppervlakte van wegen, havens, drinkwaterbekkens, elektrici teitswerken, scholen, universiteiten, enz., enz. Ook daar wijzen de huidige tendenties tenminste op een verdubbeling van het areaal. Intussen onderstreep ik nog eens, dat ik cijfers gaf bij voortzetting van de trend. Juist in de Oriënterings nota heeft de regering erop gewezen, dat een actief ruimtelijk beleid niet slechts volgend kan zijn. De schaarste van de ruimte dringt zich in diverse stads gewesten steeds meer op; in toenemende mate worden gebieden als „vol" ervaren. De verwerping van nieuwe wegaanleg in de Haagse agglomeratie, het Gooi, rond Utrecht en rond Eindhoven zijn hier illustratieve tekens aan de wand. Het besef is verder levend geworden, dat het milieu maar een beperkte draagkracht heeft; zowel natuur- en landschaps bescherming als een goed beheer van water, bodem en lucht maken het nodig grenzen aan menselijke activiteiten aan te leggen door het stellen van nor men, waaraan het milieu moet blijven voldoen. In die situatie kan de ruimtelijke ordening niet volstaan met de bevordering van een zo goed mogelijk ruim tegebruik op basis van een optelsom van alle individuele wensen. Ter wille van het zelfbehoud van de samenleving als geheel zal een zekere aanpassing moeten plaatsvinden aan de mogelijkheden, die ruimte en milieu bieden - en niet straffeloos kunnen worden overschreden. Onze samenleving is daarom trent nog niet met zichzelf in het reine. Collectief hebben we het gevoel, dat de technologische ont wikkeling ons naar de keel vliegt en beperkingen noodzakelijk zijn; in ons individueel gedrag is daarvan nog vrijwel niets te bespeuren. De beklem ming van die ambivalentie ligt over vrijwel het ge hele planologische werk. 12 Nationaal planologische beleidslijnen In het nationaal ruimtelijke beleid staan vier vraag stukken voorop: 1. de spreiding van bevolking en arbeidsplaatsen over het land; 2. de verstedelijking; 3. de inrichting van het landelijke gebied; 4. de aanleg van de verkeers- en vervoersvoor zieningen. De spreiding De doelstelling van een evenwichtiger distributie van bevolking en arbeidsplaatsen over ons land is al sedert 1949 een element van regeringsbeleid dat door de diverse kabinetten van politiek wisselende samenstelling is onderschreven. De motivering van het spreidingsbeleid ligt enerzijds in de noden van de dun bevolkte en economisch zwak gestructureer de gebieden en anderzijds in de behoefte aan een vermindering van de druk op de concentratiegebie den. De grens tussen deze twee typen gebieden ligt globaal bij de zone Alkmaar-Arnhem; met name de drie noordelijke provincies en de Randstad vormen eikaars tegenpool. Door een complex van oorzaken daartoe aangezet, zijn in 1971-1972 nieuwe voorstellen aangekondigd of ingediend, om het spreidingsbeleid te intensi veren. Voor het eerst is daarbij niet de nadruk ge legd op positieve maatregelen in het Noorden, maar op maatregelen die direct de groei in het Westen trachten te matigen: de selectieve investeringsrege ling op nieuwe bedrijfsgebouwen en uitbreidingen en de spreiding van de rijksdienst. Die voorgestelde maatregelen hebben de discussie rond de voortzet ting van het spreidingsbeleid sterk geïntensiveerd. Het is jammer, dat ik voorop moet stellen, dat wij in het regionale beleid nog niet beschikken over regio nale modellen, die de consequenties van de voorge nomen beleidsmaatregelen volledig kunnen aan geven, noch over kosten-baten-analyses van zulke, of alternatieve maatregelen. De discussie blijft daar door noodgedwongen nogal in kwalitatieve be schouwingen steken. Van belang is dan, dat in het Westen enige afrem ming van de groei waarneembaar is. A fortiori geldt dat voor de grote steden van de Randstad, die al met ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 14