met het getallenkadaster is, dat daar alle meet
kundige gegevens op het veldwerk staan, terwijl bij
een ccördinatenkadaster de meetkundige gegevens
in de vorm van een ccördinatenlijst aan het veld
werk worden toegevoegd. In beide gevallen staat
het veldwerk centraal.
Een derde eis is, dat de bijhouding zowel met hand
methoden als met computermethoden moet kunnen
geschieden. Voorlopig zal men voor de bijhouding
slechts kunnen beschikken over min of meer een
voudige rekenapparatuur. Pas nadat voldoende er
varing is opgedaan met een coördinatenkadaster,
kan worden overwogen een databank op te bouwen.
Een vierde, wat minder fundamentele, eis is ten
slotte, dat het nummer een logische structuur moet
hebben, die voor de gebruiker een bepaalde her-
kenningswaarde heeft.
In de Duitse literatuur worden enkele systemen be
schreven die ik wil toetsen aan deze fundamentele
eisen (zie (2) t/m (6)). Ook daar wordt de eis, dat
niet te grote nummers mogen voorkomen, in het
algemeen gesteld. Men noemt 2 metheden om dit te
bereiken n.l.
- puntnummering per administratieve gebieds-
eenheid;
- puntnummering per kilometervierkant.
Deze laatste methode komt onvoldoende tegemoet
aan de eis, dat nummering in het veld mogelijk
moet zijn.
Ook zal men bij een handmatige bijhouding pro
blemen met deze methode ondervinden, die typisch
ontworpen is voor een databank-aanpak.
Blijft over de keuze van een administratieve een
heid. Voor Nederland is dan als eenheid de sectie
van een kadastrale gemeente te noemen. Punt-
nummers binnen een sectie kunnen gemakkelijk
in maximaal zes cijfers worden toegekend, in tegen
stelling tot b.v. de kadastrale gemeente. Een kleinere
administratieve eenheid is het kadastrale plan. Dit
is echter minder geschikt, omdat dit een te vaak
wijzigende eenheid is. Bovendien zou men dan een
raamkaartensysteem onmogelijk maken. Numme
ring per sectie heeft bovendien als voordeel, dat ook
kadastrale percelen per sectie worden genummerd,
waardoor beide nummersystemen op elkaar afge
stemd zijn.
Voor de onderverdeling per administratieve een
heid kent men in de Duitssprekende landen in grote
lijnen de volgende methoden:
- doorlopende volgnummering;
- doorlopende volgnummering per opstelpunt, zoals
het huidige systeem Detailmeting dit kent;
- doorlopende volgnummering per perceel.
De eerste methode komt volledig tegemoet aan de
belangrijke eis van nummering in het veld. Ook kan
men deze methode gebruiken bij zowel een hand
systeem als een computersysteem. Aan de eis van
een logisch herkenbare nummering wordt echter
niet voldaan.
De tweede methode is wel geschikt tijdens de op
bouw van het bestand, voorzover men zich beperkt
tot polaire metingen. Klassieke metingen echter
passen niet goed in dit systeem al tracht men dit
soms te ondervangen door ook de meetlijnen te
nummeren en dan volgnummers per meetlijn toe te
kennen. In de fase van de bijhouding is deze methode
echter vrijwel onbruikbaar, omdat men onmogelijk
de laatst gebruikte nummers van opstelpunten en
meetlijnen kan bijhouden.
De volgnummering per perceel is alleen maar ge
schikt voor een databanksysteem, waarbij in het
veld voorlopige nummers worden toegekend. Defi
nitieve nummering in het veld is onuitvoerbaar ter
wijl ook handverwerking vrijwel ondoenlijk is.
Geen van de drie genoemde methoden komt dus
volledig tegemoet aan de gestelde eisen. Nu is een
vierde methode gevonden, die naar mijn oordeel
wel aan de genoemde eisen voldoet. Dat is een
methode, waarbij de detailpunten worden genum
merd per veldwerk. Men komt hiermee redelijk
tegemoet aan de eis van een logisch herkenbare
nummering. Bovendien zal men op de veldwerken
met zeer kleine nummers kunnen volstaan. Verder
leent deze methode zich uitstekend voor hand-
verwerking, terwijl computerverwerking eveneens
zeer goed mogelijk is.
Voorwaarde voor deze methode is wel, dat het
aantal nieuwe punten per veldwerk wordt beperkt
tot 100.
Het huidige systeem van veldwerknummering laat
nummers van maximaal 4 cijfers toe, zodat voor het
ngt 75
38