ing 75
De uitzetgegevens, aldus de heer Quee, worden ontleend
aan de berekende coördinaten van tracé-elementen; in het
terrein worden piketten uitgezet met gebruikmaking van een
meetband uitgaande van tachymetrisch bepaalde punten.
De afdeling landmeten van de N.S. heeft geen bemoeienis
met spoorcorrecties. De controle en correctie van deformaties
worden uitgevoerd met behulp van zgn. schiftmachines. Deze
machines zijn voorzien van een meetdraad ter lengte van
ongeveer 24 meter zodat een koorde is gedefinieerd ten op
zichte waarvan de pijl tot aan de spoorstaven wordt bepaald.
De lengte van de pijl dient bij een continue kromming ook
continu te verlopen. Benodigde spoorcorrecties worden nu
volgens een analoge methode bepaald uit geconstateerde dis
continuïteiten en door de schiftmachine gerealiseerd.
Prof. Baarda is tenslotte geïnteresseerd in ervaringen bij de
inpassing van nauwkeurige tachymetrische metingen in een
minder nauwkeurige fotogrammetrisch vervaardigde grond
kaart.
De heer Quee deelt mee dat een dergelijke combinatie van
meetresultaten nog niet heeft plaats gevonden maar dat de
N.S. er, tezamen met het systeem van R.W.S., wel toe is ge-
equipeerd. In voorkomende gevallen zullen de sporen en
portaalmasten tachymetrisch worden gemeten. De overige
objecten, ongeveer 80% van de detailpunten, kunnen foto
grammetrisch worden bepaald. Een dergelijke splitsing van
objecten zal bij inpassing weinig problemen geven omdat de
sporen en portaalmasten tezamen één systeem vormen en
geen direct verband hebben met de overige objecten. Het
door prof. Baarda genoemde verschil in meet-nauwkeurig-
heid sluit aan bij het verschil in idealisatie-nauwkeurigheid
van sporen en portaalmasten enerzijds en overige objecten
anderzijds en komt bovendien overeen met een verschil in
gewenste nauwkeurigheid: aan sporen, portaalmasten en
overige „harde" objecten wordt gerekend, aan overige objec
ten niet. De fotogrammetrische opname is bovendien niet
geschikt voor het vastleggen van de veelal dynamische spoor-
situaties omdat b.v. bij verlegging van tracé's steeds op korte
termijn kaart- en cijfermateriaal van de meest actuele situatie
moet kunnen worden geleverd.
Op een vraag van de heren Van Mierlo en Nelis, wat hij ver
staat onder grafische controle, antwoordt de heer Polman dat
hiermee wordt bedoeld de controle van eigenmaten d.m.v.
uitpassing op de kaart en vergelijking met de terrestrisch
gemeten afstand. Deze methode is niet aan te bevelen omdat
een numerieke controle m.b.v. berekende coördinaten uiter
aard betrouwbaarder is.
De heer Buiten betwijfelt de stelling van de heer Bogaerts
dat de landmeetkundige gegevens het bindend element vormen
bij de vervaardiging van bepaalde thematische kaarten. Hij
is van mening dat een minder nauwkeurige kleinschalige
kaart veelal voldoende zal zijn voor het in kaart brengen van
vaag begrensde gegevens. De heer Bogaerts haakt in op het
door de heer Buiten als voorbeeld genoemde werk van de
Stiboka. Deze stichting maakt gebruik van de topografische
kaarten welke bij uitstek kunnen worden aangemerkt als
bron van landmeetkundige gegevens en er kan worden ge-
gesteld dat de Stiboka zonder deze topografische kaarten
wel zeer onthand zou zijn.
Volgens de heer Zeillemaker kan i.p.v. landmeetkundige ge
gevens als koppelingselement tussen de gegevens in vast
goedsystemen beter worden gesproken van coördinaatge-
gevens. Overigens is hij van mening dat naast deze coördi-
naatgegevens ook de kadastrale aanduiding van percelen en
de adresaanduiding van gebouwen als koppelings-elementen
een belangrijke rol vervullen.
De heer Bogaerts is het hier mee eens maar betwijfelt of de
genoemde drie mogelijkheden een volledige opsomming zijn;
de Stiboka zou b.v. met een adresaanduiding of een kada
straal perceelnummer als enig hulpmiddel geen behoorlijke
bodemkaartering kunnen uitvoeren terwijl een serie coördina
ten per object evenmin een praktische oplossing zou bieden.
De heer Zeillemaker ontkent niet dat er nog andere koppe
lingselementen nodig zullen zijn; voorop dient te staan dat
uitwisseling en combinatie van gegevens mogelijk worden en
dat derhalve de keuze van een koppelingselement hierop moet
worden afgestemd.
Op een vraag van de heer Aalders, of er van de zijde van de
thematische kaartmakers voldoende vertegenwoordigers zitting
hebben in de werkgroep „Uniformering" van de Rijks
commissie, deelt de heer Bogaerts mee dat deze vertegen
woordigers alsnog kunnen worden uitgenodigd.
De heer Buiten informeert naar de wijze waarop de bij
houding van een kaart kan worden uitgevoerd m.b.v. een
coördinatenlezer en tekenautomaat, rekening houdend met
de kwaliteit van de kaartering en de werking van de tekening
drager.
De heer Polman geeft de gang van zaken aan zoals hij die
zich voorstelt bij een coördinatenkadaster. Een bijhoudings-
meting resulteert in een aantal gecodeerde R.D.-coördinaten
welke b.v. op ponsband worden verzameld. Met behulp van
een tekenautomaat kunnen de tafelcoördinaten van een aan
tal in R.D.-coördinaten bekende punten op het bestaande
kaarteerblad worden uitgelezen. Door de automaat kunnen
nu transformatiecoëfficiënten voor een overbepaalde gelijk
vormige of affiene aansluiting worden berekend, waarna de
op ponsband verzamelde gegevens kunnen worden bijge
tekend in de bestaande situatie. Voor metingen van kleine
omvang is deze methode nog niet lonend. Bovendien be
schikken de provinciale bureau's van het kadaster niet over
een tekenautomaat. Voorlopig zouden de resultaten met
behulp van een eenvoudige coördinatograaf kunnen worden
gekaarteerd waarna de lijnen tussen de punten met de hand
worden getekend.
De heer Tienstra heeft met betrekking tot de voordracht van
de heer Bogaerts een vraag ingediend over de verhouding
kosten/baten bij het in het R.D.-stelsel brengen van oude
kaartbestanden.
De heer Bogaerts antwoordt hierop dat door de Commissie
G.B.K. een kosten/baten-analyse is uitgevoerd voor het in
het R.D.-stelsel kaarteren van de topografie. De bestaande
objecten welke worden beheerd door nutsbedrijven e.d.
zullen naar alle waarschijnlijkheid niet worden overgemeten
en dienen te worden overgebracht op een basiskaart door
middel van een transformatie.
De heer Rietveld vraagt zich af of het niet veel meer de
intentie van de vraagsteller is geweest om het nut van het in
het R.D.-stelsel brengen van oude kaartbestanden discutabel
te stellen. Hierop noemt de heer Bogaerts de werkzaamheden
van het provinciaal elektriciteitsbedrijf in Noord-Brabant
als voorbeeld. Dit bedrijf beschikt over een interactief
systeem waarin alle beheersobjecten worden opgenomen. De
verschillende objecten dienen echter in hetzelfde coördinaten
stelsel bekend te zijn om ze van elkaar te kunnen onder
scheiden. Het zal duidelijk zijn dat daarbij het landelijke
R.D.-systeem als coördinatenstelsel wordt gekozen.
De heer Van Mierlo veronderstelt dat, in tegenstelling tot
de meetmethode van de N.S., bij het systeem detailmeting van
het kadaster geen controle van de coördinaten van de opstel-
punten wordt uitgevoerd en dat derhalve de methode van de
N.S. de voorkeur verdient.
De heer Polman stelt dat de coördinaten van punten van een
meetkundige grondslag worden berekend via een kringnet
of een veelhoeksnet in een fase die vooraf gaat aan de detail
57