ngt 75 ontaardt in oppervlakkigheid gaat men toch een „verticale" verdeling maken in vakgebieden. Daarnaast brengt men een „horizontale" verdeling aan, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de breed georiënteerde wetenschapsman en de praktisch gerichte uitvoerend ingenieur. Het wordt van groot belang geacht, dat het opleidingsprogramma actief wordt ondersteund door de praktijk. Draheim (W.-Duitsland) spreekt zich in een rapport over de „Gesamthochschule" uit voor een totale integratie tussen hoger beroepsonderwijs, pedagogische academies en acade misch onderwijs. Hij schetst de voordelen van een dergelijk systeem en wijst erop dat er al verschillende universitaire onderwijsinstellingen in West-Duitsland op deze grondslag functioneren. Door Deirutri (Italië) wordt de kloof tussen de opleiding van landmeettechnici en de eisen van de praktijk en maat schappij in Italië belicht. Hij geeft wegen aan ter verbetering van deze situatie, die al even onduidelijk zijn als de gesigna leerde mankementen. De snelle veranderingen in methoden en technieken maken het volgens Delbard (Frankrijk) noodzakelijk dat landmeters en hun medewerkers voortdurend via cursussen, seminars en studiebijeenkomsten worden bijgeschoold. Volgens de Franse wet dient 1% van het bruto inkomen van de werknemer te worden besteed aan opleiding. Binnen dit kader is de nood zakelijke bijscholing heel goed mogelijk, mits men zich daar voor wil inzetten. Door Detering (W.-Duitsland) wordt een principiële aanval gedaan op de geodetische studieprogramma's aan Duitse hogescholen. Hij signaleert een groot tekort aan opleiding op het gebied van computerwetenschap en operations research en wijst op een te grote invloed van de kadastrale diensten op de opleiding. Hij bepleit tenslotte een meer zelfstandig studiebeleid en introductie van moderne didac tische methoden, waarbij hij opmerkt, dat men met een organisatorische verandering in de vorm van een Gesamt hochschule pas iets kan bereiken als ook de docenten zich aanpassen aan de eisen des tijds. Homorodi (Hongarije) schetst in zijn rapport de post-graduate opleidingen in Hongarije op 3 verschillende niveaus. Deze cursussen zijn noodzakelijk om de snelle technische ontwikke lingen te kunnen bijhouden. In het rapport van Van der Weele (Nederland) gepresenteerd door Leberl, wordt voorgesteld een wereldwijd onderzoek te doen naar post-graduate cursussen. Hij merkt op dat derge lijke cursussen zeer kostbaar zijn en pleit voor internationale samenwerking op dit gebied. Hij wijst daarbij op het I.T.C. dat als voorbeeld kan dienen van de wijze waarop inter nationale cursussen kunnen worden gerealiseerd. Hij stelt voor een werkgroep te formeren, die de huidige situatie be studeert met inachtneming van het werk dat reeds door andere internationale organisaties is gedaan. Dit voorstel wordt helaas niet in de vorm van een resolutie overgenomen; men beperkt zich tot een resolutie waarin verdere bestudering van systemen voor voortgezette opleiding wordt aanbevolen, met name voor wat betreft de financiële aspecten. Door Allan (G.B.) wordt de tweede uitgave van de publikatie „Education for the Profession" toegelicht. Deze publikatie was in Wiesbaden als paper uitgegeven; deze keer heeft men er een apart boekje van gemaakt. Men is er in geslaagd in een bijzonder gecomprimeerde vorm de opleidingspatronen van een groot aantal landen samen te vatten zonder de compleetheid aan te tasten. In het boekje is tevens een toe lichting van Alberda opgenomen op de Nederlandse oplei dingsstructuur (zie ook resolutie 3). Door Klotzsch (W.-Duitsland) wordt een statistisch overzicht gegeven van het werk van de International Association of Students for Technical Experience (I.A.E.S.T.E.) met be trekking tot Duitsland (zie ook resolutie 4). Kerr (Canada) schetst in een rapport over de opleiding van hydrografen de relatie met de geodetische vakgebieden en met de oceanografische specialismen. Hij ontwikkelt een model voor deze relatie en toetst dit model aan 2 typen hydrografische metingen, nl. kustmetingen en off-shore metingen. Met name off-shore kadastrale metingen worden belicht. Hij bepleit tenslotte een opleiding waarin een goede basis wordt gelegd voor de basiswetenschappen wiskunde, fysica en geologie. In een tweede rapport maakt Allan melding van enkele methoden en technieken te gebruiken bij opleidingen voor fotogrammetrie en landmeten. Voor opleidingsdeskundigen bepaald een lezenswaardig verhaal. Barry (U.S.A.) geeft zijn inzichten betreffende het geven van landmeetkundig onderwijs aan civiel studenten. Ney (Polen) heeft zich bij diverse F.I.G.-leden georiënteerd t.a.v. de eisen te stellen aan de opleiding van landmeters die zich bezighouden met ingenieursmetingen. Galvenius (Zweden) geeft een toelichting op de nieuwe oplei dingsstructuur voor landmeters in Zweden. Het studie programma voor geodetisch ingenieur wordt uitvoerig toe gelicht. Gezien de huidige ontwikkelingen aan de T.H. Delft een interessant rapport. 3. Resoluties 1Er is een algemene resolutie aangenomen betreffende het te voeren beleid van de commissie. Hierin wordt be sloten op het volgende congres weer te streven naar enkele zelfstandige zittingen en de meerderheid van de zittingen gezamenlijk met andere commissies te houden. 2. Resolutie 2 beveelt een verdere bestudering aan van systemen voor voortgezette opleidingen, met name de financiële aspecten. 3. In resolutie 3 wordt erop aangedrongen, dat de F.I.G.- leden informatie^ over de opleidingspatronen aan Allen (G.B.) doen toekomen, ter bijhouding van „Education for the profession". 4. De taak en functie van I.A.E.S.T.E. in relatie tot de F.I.G. zal onderzocht worden. Commissie 3: Vakliteratuur (Professional literature) Voorzitter 1971-1974: Raum (Hongarije) 1. Algemeen Commissie 3 heeft sinds 1971 (congres Wiesbaden) een nieuwe taakstelling: „Informatietechniek, toegepast in de geodesie". De bedoeling hiervan was, dat de oorspronkelijke taak (vak literatuur) meer inhoud zou krijgen. De nieuwe taakstelling is in de periode 1971-1974 niet erg goed uit de verf gekomen. Enerzijds kwam dit mogelijk door dat de Hongaarse commissievoorzitter en zijn secretaris het in Washington lieten afweten, anderzijds bleek de samen werking met de andere commissies duidelijk tekortgeschoten te zijn. Dit moge blijken uit het feit dat 2 zittingen, die aan toepassingen van informatica op het gebied van commissie 7 waren gewijd, niet in overleg met commissie 7 waren ge pland. Voorts hadden zowel commissie 5, als commissie 7, onderwerpen op hun programma staan, die op zijn minst samen met commissie 3 behandeld hadden kunnen worden. Het technische programma van commissie 3 bevatte een viertal zittingen waarop in totaal 16 papers werden be handeld. De eerste twee zittingen hadden duidelijk betrekking op de oorspronkelijke taakstelling van commissie 3. De derde en vierde zitting hadden vooral betrekking op computer toepassingen. 2. Rapporten en toepassingen Op de eerste zitting werd een paper behandeld van Rogge 63

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 5