over een groot gedeelte van het driehoeksnet,
de noodige naauwkeurigheid ten eenenmale
missen, en dat voor de naauwkeurigheid der
overige geene voldoende waarborgen voor
handen zijn. Naar mijne meening moet dan
ook het denkbeeld, die metingen voor de
Midden-Europesche Graadmeting aan te wen
den, geheel worden opgegeven" [22, blz. 3].
Ondanks deze veroordeling besluit Cohen Stuart
zijn nota met de volgende waarderende woorden
over het werk van Krayenhoff:
„Het ontkennend besluit, waartoe ik meen te
moeten komen, berust dan ook geenszins op
miskenning van de wezenlijke en groote ver
diensten van den arbeid van den Generaal
Krayenhoff, en mag ook niet daartoe leiden.
De gebreken, welke dien arbeid voor het tegen
woordige doel ongeschikt maken, zijn voor een
groot deel aan het toenmalige standpunt der
geodesie eigen, en verhinderen niet, dat die
arbeid een voldoende grondslag is voor de geo
graphic en topographie van ons rijk, en als zo
danig steeds zijn waarde behouden zal" [18,
blz. 26],
Met betrekking tot de metingen van groep a heeft
Cohen Stuart lang getwijfeld of deze wel terecht
waren verworpen. Deze twijfel werd eerst opge
heven nadat uit door Baeyer toegezonden stukken
was gebleken dat ook in enkele andere landen oude
driehoeksmetingen waren afgekeurd. In zijn brief
van 1 mei 1864 aan Kaiser [26] leest men hierover:
„Omtrent het punt dat mij zoolang bezwaarde,
- of ik ook te ligtvaardig de metingen van vóór
1810 van den Generaal Krayenhoff verwierp, -
zie ik thans mijn geweten, door de vooral niet
minder strenge eischen die men elders stelt,
wel volkomen gerustgesteld" [26, blz. 2].
Wegens het negatieve oordeel van Cohen Stuart
was Kaiser gedwongen zijn vroegere mening over
de medewerking van Nederland aan de midden-
europese graadmeting te herzien.
In zijn brief van 28 januari 1864 [23] wordt de nota
van Cohen Stuart van 15 januari 1864 een „hoogst
gewigtige Memorie" van de „nu voltooide kritische
beschouwing der metingen van den Lt. Generaal
Krayenhoff" genoemd. Vervolgens schrijft Kaiser
„De uitkomst van die beschouwing is boven allen
twijfel verheven, maar even bevreemdend als be
droevend" [23, blz. 8]. Kaiser, die de metingen van
Krayenhoff „nimmer tot een voorwerp eener op
zettelijke studie gesteld had en daardoor, wat be
voegde geleerden omtrent haar hadden verklaard,
op goed geloof aangenomen had" [18, blz. 8], kon
dus niet anders doen dan zich conformeren aan het
oordeel van Cohen Stuart. In zijn bijdrage aan „De
eischen der medewerking" etc. [18, deel I] beperkt
hij zich tot uitspraken als:
Cohen Stuart bevond, dat de Luitenant-
Generaal Krayenhoff den regten weg niet had
bewandeld, en dat zijne metingen verreweg zoo
naauwkeurig niet waren als zij waren toege
schenen" [18, blz. 10],
en:
„De metingen van den Luitenant-Generaal
Krayenhoff bezitten geenszins de naauwkeurig
heid die haar steeds werden toegekend. Zij zijn
niet geschikt om in de graadmeting te worden
opgenomen en niet slechts de berekeningen,
maar ook een goed gedeelte der metingen,
zoude eene geheele hernieuwing behoeven"
[18, blz. 8],
De brief van 28 januari 1864 [23] van Kaiser aan
curatoren bevat, behalve de voorgeschiedenis, een
verontschuldiging voor de lange duur van het onder
zoek van Cohen Stuart (twee jaar) en een apologie
voor het vroegere verkeerde oordeel over het werk
van Krayenhoff. Kaiser erkent de nauwkeurigheid
ervan te hebben overschat doch als verontschuldi
ging voert hij aan dat een „ongunstig oordeel over
die metingen weleer zekerlijk algemeen als eene
heiligschennis beschouwd zoude zijn geworden, en
daartoe zelfs nu nog gevaar loopt, [23, blz. 9].
Ook Cohen Stuart viel het moeilijk zich van zijn
vroeger oordeel los te maken en op de „zwakke
zijden te wijzen van eenen arbeid die zoo langen tijd
den meest onbepaalden lof mogt inoogsten" [18,
blz. 20]. In de begeleidende brief bij de nota vindt
men, mede ter verontschuldiging van de lange duur
van het onderzoek, hierover het volgende:
maar vooral mijne vrees om een onbillijk,
en aarzeling om een ongunstig oordeel uit te
spreken, over een in menig opzigt verdienste-
92
ngt 75