komsten hebben er onder geleden en, eer dan anders zou noodig geweest zijn, is aldus aan zijn arbeid voldoend wetenschappelijk gezag moeten ontzegd worden" [30, blz. 109]. De vraag zou gesteld kunnen worden waarom Van der Plaats het werk van Krayenhoff zo vurig ver dedigde. Was het misschien uit rancune tegen de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing die de veroordeling van Kaiser en Cohen Stuart had onderschreven? Correspondentie aanwezig in het archief van de Commissie doet dit inderdaad vermoeden. In 1885 had deze uit „vijf beroemde vaderlandsche geleerden" [29, jg. 1891, 132] be staande commissie de regering weten te bewegen fondsen toe te staan voor een nieuwe driehoeks meting die de verworpen meting van Krayenhoff moest vervangen [31], Als onderdeel van deze nieuwe metingen zouden ook slingerwaarnemingen moeten worden verricht voor de bepaling van de zwaartekracht en blijkens een brief van Oudemans d.d. 21 maart 1887 aan zijn medeleden [33] had Dr. D. J. van der Plaats „leeraar aan de Veeartsenij school' te Utrecht hiervoor grote belangstelling. Van der Plaats had een studie gemaakt van de literatuur op dit gebied en met een in de Rijks universiteit te Utrecht aanwezige slinger enige slingermetingen verricht waarover hij van plan was een verhandeling te schrijven. Oudemans, op wie Van der Plaats blijkbaar een zeer goede indruk had gemaakt, had hem aangeraden deze verhandeling aan te bieden aan de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen. In zijn brief van 21 maart 1887 stelde Oudemans aan de andere leden van de Rijks commissie voor Graadmeting en Waterpassing ver der voor Van der Plaats als lid in de Commissie op te nemen, en wel om de volgende redenen: 1. zouden wij daardoor voorkomen dat de be palingen geschiedden buiten de daartoe be noemde Commissie; 2. zou een hoogst kundig en bescheiden jong geleerde eene waardeering genieten die hij m.i. ruimschoots verdient [33, blz. 3]. De reacties van de overige leden van de Commissie op dit voorstel van Oudemans waren negatief [34], Van de Sande Bakhuyzen antwoordde dat „de be hoefte aan een nieuw lid nog niet is gebleken en de Heer v.d. P. mij geheel onbekend is". Schols schreef „Het komt mij voor dat wij eerst dienen te overwegen wat er met betrekking tot de slinger proeven gedaan moet worden. De heer Van der Plaats kan ondertusschen zijne verhande ling schrijven. Blijkt het dan dat hij de aange wezen man is voor die proeven, dan is een dergelijk voorstel beter gemotiveerd "[34], Bosscha en Van Diesen sloten zich bij het advies van Schols aan. In de vergadering van de Kon Ned. Akademie van Wetenschappen van 31 maart 1888 werd door Oudemans de verhandeling van Van der Plaats, ge titeld „Over den Secundeslinger, le gedeelte" voor plaatsing in de „werken" van de Akademie aange boden. Bosscha, Van de Sande Bakhuyzen en Schols werden verzocht een rapport over deze verhandeling uit te brengen [35, blz. 102], Het oordeel van Van de Sande Bakhuyzen over deze verhandeling was niet bepaald gunstig. In een brief aan Schols d.d. 1 mei 1888 schreef hij o.m. ,,'k vind het een zeer onbeteekenend stuk met een vertoon van geleerdheid en kritiek die geen schitterend getuigenis geeft van 's mans be scheidenheid. 't Stuk is daarenboven uiterst verward, alles wordt door elkander gehaald, 't zelfde onderwerp nu eens hier dan daar behan deld. Daarenboven bespeur ik er niets wezen lijks nieuws in" [36]. en in een brief van 14 mei 1888, eveneens aan Schols typeert hij de verhandeling van Van der Plaats als volgt: „Er staat niets nieuws in dat goed, en niets goeds dat nieuw is" [36]. Bosscha onthoudt zich van advies; hem ontbreekt „niet alleen de tijd maar ook de lust" om zich in de verhandeling te verdiepen. Het oordeel van Schols is niet bekend maar uit een mededeling in de ver gadering van de Akademie van 26 mei 1888 blijkt dat Van der Plaats, die via Oudemans waarschijn lijk op de hoogte zal zijn gebracht van het ongun stig oordeel van de rapporteurs, zijn aangeboden verhandeling terug verzoekt [35, blz. 159], Een meer genuanceerd oordeel over het onderzoek ngt 75 95

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 17