Nederlanden" [38] aan de minister. Medio april 1864 ontving hij een brief van dank voor deze nota die de volgende mededeling bevatte: „In hoeverre tot dien arbeid door Nederland zou behooren te worden medegewerkt zal bij het opmaken der Staatsbegrooting voor 1865 in nadere overweging worden genomen" [39], Een in soortelijke bewoordingen gestelde brief ont ving Kaiser d.d. 16 april 1864 van curatoren van de Leidse universiteit [40], Dit betekende evenwel dat een definitieve toezegging over het deelnemen van Nederland aan de middeneuropese graadmeting eerst gedaan zou kunnen worden na goedkeuring van de desbetreffende begrotingspost door de Tweede Kamer en dit was, zoals Kaiser aan Baeyer in zijn brief d.d. 21 april 1864 schreef, niet vóór hel eind van het jaar te verwachten [41], In een brief d.d. 25 februari 1865 [42] deelde hij aan Baeyer mede dat hem uit krantenberichten bekend was ge worden dat de volksvertegenwoordiging haar goed keuring had gehecht aan de voor de graadmeting aangevraagde gelden en dat hij spoedig machtiging van de minister hoopte te verkrijgen om deze me lingen te beginnen. Deze machtiging kwam echter eerst op 19 augustus 1865 in een brief van de minis ter die de mededeling bevatte dat voor het jaar 1865 een bedrag van 5.000,voor de graadmeting was uitgetrokken. Tevens werd verzocht voorstellen te willen indienen over de wijze waarop de nieuwe metingen zouden moeten worden uitgevoerd [43]. In zijn antwoord d.d. 21 augustus 1865 stelde Kaiser toen officieel voor de leiding van het geodetische gedeelte op te dragen aan Cohen Stuart. De minister antwoordde hem echter d.d. 26 augustus 1865 dat Cohen Stuart in verband met zijn werkzaamheden als directeur van de Polytechnische School te kennen had gegeven deze taak niet te kunnen aanvaarden [43], Een verrassing zal dit voor Kaiser niet geweest zijn omdat hij in zijn brief d.d. 25 februari 1865 aan Baeyer reeds hierop had gezinspeeld [42], Aange zien de minister in zijn brief van 26 augustus 1865 Kaiser had verzocht nieuwe voorstellen te willen indienen werd toen door hem onmiddellijk Prof. Dr. M. Hoek, directeur van de sterrewacht te Utrecht [43] als „waardig" vervanger voor Cohen Stuart aanbevolen. Deze was evenwel uit rancuneuze overwegingen niet bereid de gevraagde medewerking te verlenen. Dit blijkt uit een brief van 8 februari 1866 aan Kaiser [44] waarin hij schrijft: „Het aanbod van den Minister om de leiding der geodesische werkzaamheden op mij te nemen, heb ik gemeend te moeten afwijzen. Tegenover de weinige achting, ik zou bijna zeggen verachting, die onze regering gewoon is voor wetenschappelijke personen aan den dag te leggen, tegenover de onregtvaardigheid, waarmede zij mij in het bijzonder nu sedert jaren laat arbeiden voor ruim 2/3 van wat mij wettelijk toekomt, heb ik van mijne zijde die weigering gesteld en duidelijk te kennen ge geven wat de reden was" [44], In een brief van de minister d.d. 1 december 1865 [43] werd Kaiser over de weigering van Hoek inge licht. Deze brief bevatte tevens de mededeling dat Dr. F. J. Stamkart, arrondissementsijker te Amster dam, bereid was gevonden de leiding van het geo detisch gedeelte van de metingen op zich te nemen [43]. Ook dit zal voor Kaiser geen verrassing zijn geweest. Stamkart had hem nl. in een brief d.d. 29 oktober 1865 geschreven een officieel verzoek van de minister hiertoe te hebben ontvangen en gaarne met hem over deze kwestie van gedachten te willen wisselen [45]. Dat Kaiser weinig gelukkig was met de weigering van Cohen Stuart en Hoek blijkt uit een brief d.d. 13 december 1865 aan Stamkart waar in hij schrijft: „Het is opmerkelijk dat het jongere geslacht, hoeveel praats het make, zich onttrekt als er wat te doen valt en het werken aan den ouderdom overlaat". (Hij was toen 57 en Stamkart 60 jaar oud) [46], Het is niet waarschijnlijk dat Stamkart deze nieuwe taak zelf gezocht heeft want in een brief d.d. 30 oktober 1865 [47] aan de minister oppert hij ernstige bedenkingen met betrekking tot de tijdsduur van het grote werk waarmee men hem belasten wil [47], Uit de in het archief van de Rijkscommissie voor Geodesie aanwezige stukken is niet duidelijk wie Stamkart bij de minister heeft aanbevolen. De Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing heeft zich dit ook afgevraagd toen Schols na de dood van Stamkart tot de conclusie was gekomen dat diens metingen „minder goed waren dan de ngt 75 97

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 19