en in het bijzonder de mathematische vorm, te weinig nauwkeurig bekend is. In april 1861 gaf Baeyer in een nota aan het Prui sische ministerie van oorlog [1, blz. 1-5] een korte uiteenzetting van zijn denkbeelden. Kort daarna volgde een meer uitvoerige publikatie, getiteld: „Ober die Grosse und Figur der Erde" [2]. In 1862 verscheen „Das Messen auf der spharoidischen Erd- oberflache" [3] waarin Baeyer zijn „Entwurf" nader preciseerde en formuleerde. Het was voornamelijk op grond van zijn publikatie „Über die Grosse und Figur der Erde" dat Baeyer de Pruisische regering voor zijn plannen wist te winnen. Bij kabinetsorder van 20 juni 1861 werd bepaald dat: „der von dem Generallieutenant Baeyer einge- richte Plan, durch Verbindung der geodatischen Messungen in denjenigen Landern, welche mit Deutschland zwischen gleichen Meridianen Liegen, eine mitteleuropaische Gradmessung herzustellen, seitens der Preussischen Regie- rung den dienstfalligen Antragen entsprechend ins Leben gerufen werde" [1, blz. 6]. Voor de uitvoering van deze kabinetsorder richtte de Pruisische regering zich in juli 1861 tot de rege ringen van een aantal andere Europese landen, waar onder Nederland, met het verzoek hun medewerking te willen verlenen aan de door Baeyer ontworpen Middeneuropese Graadmeting. Reeds in april 1862 kwamen in Berlijn vertegenwoordigers van Oosten rijk, Pruisen en Saksen bijeen om de voorstellen van Baeyer te bespreken. Deze bijeenkomst wordt be schouwd als de oprichting van de Mitteleuropaische Gradmessung, later uitgegroeid tot Europaische Grad messung (1867) en Internationale Erdmessung (1886). Dit werk wordt thans voortgezet door de Association Internationale de Géodésie (A.I.G.), één van de associaties van de in 1922 opgerichte Union Géodésique et Géophysique Internationale U.G.G.I.) [4], [5]. 2 De uitnodiging aan Nederland De uitnodiging aan Nederland deel te nemen aan de door Baeyer ontworpen graadmeting in Midden- Europa was vervat in een brief d.d. 16 juli 1861 van de Pruisische gezant te 's-Gravenhage aan de minis- ter van buitenlandse zaken. In een brief d.d. 30 juli 1861 van laatstgenoemde aan zijn collega van bin nenlandse zaken werd mededeling gedaan van deze uitnodiging met het verzoek inlichtingen te willen verstrekken omtrent het antwoord dat aan de Prui sische gezant kon worden gegeven. De minister van binnenlandse zaken wendde zich in eerste instantie tot de minister van oorlog met het verzoek de ge vraagde medewerking te willen verlenen. In zijn antwoord d.d. 7 augustus 1861 [6] verklaarde de minister van oorlog echter geen officieren voor dit doel beschikbaar te kunnen stellen en dat de uit voering van dergelijke metingen in het verleden steeds aan sterrekundigen was opgedragen. Aange zien de sterrewacht te Leiden als hoofdpunt in het ontwerp van Baeyer was opgenomen was het volgens de minister van oorlog duidelijk wie de gevraagde medewerking moest verlenen. Naar aanleiding van dit antwoord zond de minister van binnenlandse zaken d.d. 15 augustus 1861 bovenvermelde brieven met twee exemplaren van het „Entwurf" van Baeyer 82 SC H A A L N E T ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 4