aan curatoren van de Leidse universiteit (toen nog hogeschool) met het verzoek deze stukken in handen te willen stellen van de directeur van de sterrewacht, Prof. Dr. F. Kaiser, met de uitnodiging „daarom trent zijn gevoelens en zijn voorstellen kenbaar te maken". Deze stukken van curatoren werden toe gezonden bij apostille No. 333 van 20 augustus 1861 [6], Aanvankelijk was Kaiser van mening dat Nederland zonder veel moeite en kosten aan het ontwerp van Baeyer zou kunnen deelnemen. Hierbij ging hij er vanuit dat de resultaten van de driehoeksmeting van Krayenhoff zonder meer voor dit doel konden wor den gebruikt. Deze metingen waren door Krayen hoff uitgevoerd in de jaren 1802-1811 en gepubli ceerd in zijn „Précis historique" [7], In een uit voerige brief aan curatoren d.d. 23 augustus 1861 [8] (slechts enkele dagen dus na ontvangst van de stukken) zegt hij o.m. het volgende over de metingen van Krayenhoff: het verdient aandacht en bewondering, dat hij eene naauwkeurigheid bereikte, naauwe- lijks beneden die van de beroemde graad metingen in Pruissen en Rusland, die onder leiding van Bessel en Struve stonden. De drie hoeksmetingen van den Generaal Krayenhoff zijn, ofschoon zij reeds eene ouderdom van eene halve eeuw hebben bereikt, geheel toe reikend voor het doel van den Luit.-Generaal Baeyer. Het zoude overbodig zijn die metingen te herhalen en het is een verblijdend uitzigt dat de krachtsinspanning en de geldsommen die zij hebben gekost nu eindelijk voor het voorstel van den Luit.-Generaal Baeyer eene gewensch- te voldoening zullen vinden" [8, blz. 3]. en: Als de Luit.-Generaal Baeyer zich naauw- keurig met de metingen van den Generaal Krayenhoff zal hebben bekend gemaakt, zal Zijn ed. daarin ongetwijfeld een krachtigen steun bij het verwezenlijken van zijn ontwerp vinden" [8, blz. 8]. Het driehoeksnet van Krayenhoff bezat geen eigen basis. Aanvankelijk had Krayenhoff wel plannen een basis in Friesland te meten doch naderhand achtte hij dit niet nodig [9]. Kaiser deelde deze mening; in de brief van 23 augustus 1861 aan cura toren schrijft hij hierover: „Het meten van eenen basis vordert groote zorgen en kostbare hulpmiddelen, maar het komt mij niet noodzakelijk voor, dat dit ook in Nederland geschiede" [8, blz. 4], Met betrekking tot de astronomische metingen van Krayenhoff was Kaiser minder optimistisch. Hier over vindt men in [8]: „De Generaal Krayenhoff heeft de Breedte van Jever en van Amsterdam en ook eenige azi- muthen bepaald maar deze zuivere sterrekun- dige verrigtingen behooren herhaald te worden" [8, blz. 4], ln dezelfde brief [8] deelde Kaiser mede dat de astronomische metingen in Leiden zonder veel moeite en kosten door de sterrewacht konden wor den uitgevoerd. Naast een bepaling van de breedte van het nieuwe gebouw van de sterrewacht (in ge bruik genomen in 1861) zou het lengteverschil tussen de sterrewacht van Leiden en Brussel worden be paald waartoe Kaiser in 1860 een verzoek van zijn collega in Brussel, prof. A. Quetelet, had ontvangen [8, blz. 4, 5], Was deze bepaling eenmaal geschied dan was een bepaling van het lengteverschil Leiden- Greenwich (waarop de „Astronomer Royal van Groot Brittanje" enige jaren daarvoor had aange drongen) niet strikt noodzakelijk omdat het lengte verschil tussen Brussel en Greenwich reeds bekend was. Verder zou in Leiden een kleine triangulatie worden uitgevoerd tussen de nieuwe sterrewacht en de Saaihal (het station van Krayenhoff) [8, blz. 6]. Zijn brief van 23 augustus 1861 [8] aan curatoren eindigt Kaiser met de volgende woorden: „Geroepen om omtrent het ontwerp van den Luit. Generaal Baeyer een bepaald voorstel bij Ued.Gr. Achtb. in te dienen, weet ik voor het oogenblik geen beteren raad te geven dan dat mij de taak worde opgedragen om den Luit. Generaal Baeyer met mijne, hier boven ont wikkelde, denkbeelden bekend te maken en, na met Zijned. over in gedachten-wisseling te zijn getreden, bij Ued.Gr. Achtb. nader te rapporteeren, omtrent de wijze waarop ons vaderland, eervol en met de minste bezwaren ngt 75 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 5