foto. (Twee dwarsliggers liggen aan weerszijden van een las meestal wat dichter bij elkaar dan de overige; het dwarsliggerspatroon is trouwens juist in een wissel afwijkend van het normale). Nog een argument pleit voor het terrestisch op meten van de wisselstraten: vaak is een zeer hoge nauwkeurigheid vereist voor de mathematische pun ten en een ander argument voor het opmeten d.m.v. de registrerende tachymeter: de veiligheid van de meetploeg is beter gewaarborgd dan bij opmeting met de band. Fase 3 (koppeling van het digitale fotogrammetrie- proces aan het tachymetrieproces). Deze mogelijkheid hebben wij onder ogen gezien in samenwerking met RWS en is onlangs gerealiseerd in het systeem - we kunnen de magneetbanduitvoer van de M D invoeren in ons eigen tekenprogramma - nog niet in de praktijk gebracht, omdat er geen acute behoefte was. De gang van zaken wordt geschetst in figuur 4. Waarom we ook digitale fotogrammetrie willen toe passen wordt duidelijk bij punt 4. Fase 4 (digitaal topografiebestand, het zgn. STS, zie 5). Zoals vermeld bij fase 1, leidde de ontwikke ling van expansieprojekten tot een grotere vraag naar kaartmateriaal, een vraag die uiteraard direct aan onze afdeling werd gericht. Inmiddels krijgen we echter ook de echo van dit signaal, in de vorm van een toenemende vraag naar landmeetkundige gegevens vanuit andere bedrijfsonderdelen, die met ontwerp en directie van infrastructuurprojecten zijn belast. In dit verband dient vermeld te worden de dienst van Elektriciteit en Seinwezen, o.m. belast met het ontwerpen van de bovenleidingsconstructies, in aansluiting op het ontwerp-sporenplan. Onder meer omdat de treinenloop normaal niet onderbroken kan worden (hoogstens in een week end-nacht) worden deze plannen uitgevoerd in een reeks onderling ten nauwste samenhangende fasen. Het plaatsen c.q. verplaatsen van een bovenleidings portaal is een uiterst kostbare aangelegenheid, dus is de vraag: hoe plaats ik, gegeven het sporenplan, op een bepaald moment een draagconstructie, zo danig dat ik hem kan handhaven tijdens alle (c.q. zoveel mogelijk) fasen van het sporenplan; welke wijzigingen moeten er in de loop van het spoorwerk tóch aangebracht worden aan de poten, dus aan de lengte van de overspanningen; en op welke punten (in langsrichting) komen er ophangconstructies voor draden! (zie figuur 5). Een dergelijke vraag betekent voor onze afdeling dat we voor elk te plaatsen por taal een aantal alternatieven moeten uitrekenen, d.w.z. alle snijpunten met bestaande en (in diverse fasen) ontworpen sporen, de meeste daarvan cirkels of overgangsbogen. Op dit soort, veel mankracht vergende problemen, proberen we te antwoorden met het zgn. „Systeem Topografie Spoorwegwerken(zie voor een globaal schetsontwerp: 5). 4 Puntsbepaling en kaartering Dan wil ik nu graag ingaan op de koppeling van puntsbepalings-en kaarteringsdoeleinden in één ver werkingssysteem, een keuze die hier en daar reeds enige discussie heeft losgemaakt (dit betekent nl. dat detailmetingen behandeld worden via een ver- effeningsprogramma, inclusief geavanceerde zaken als berekening van toetsgrootheden). Dat in het meetproces deze doeleinden soms samengetrokken worden, heb ik reeds aangestipt in 3, waar aan de orde was het simultaan meten van paspunten (punts bepaling) en wissels, situaties onder overkappingen e.d. (kaartering). Meer principieel is echter, dat ook de landmeet kundige methodes, in de zin van grondslagmeting en detailmeting, nauwer met elkaar verweven raken, elkaar gedeeltelijk gaan overlappen, door het ge bruik van een registrerende tachymeter. De vol gende, misschien iets gechargeerde voorstelling van zaken, moge dit illustreren. Fig. I. Symmetrisch wissel Fig. 2. Symmetrisch wissel, gekaarteerd 108 ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 6