derhalve in de weinig benijdenswaardige situatie dat hij niet precies weet welke weg hij over de zee bodem aflegt, terwijl hij die zeebodem ook niet kan zien. Het ligt dus voor de hand dat de zeekaart tenminste aan twee eisen moet voldoen. In de eerste plaats dient de zeebodem op de zeekaart voldoend nauw keurig te zijn afgebeeld op zodanige wijze dat alle informatie welke voor de gebruiker van onmiddellijk belang is ook direct in het oog springt. Dit betreft obstructies, wrakken, ondiepten, maar ook de van uit zee kenbare punten op de vaste wal. Want de tweede eis is, dat de zeeman in staat gesteld moet worden om zijn positie nauwkeurig in de kaart af te zetten, in de juiste relatieve richting en afstand tot de gekaarteerde obstakels. Bepalen wij ons eerst tot de afbeelding van de zee bodem. In wezen is de zeekaart een hoogtelijnen- kaart, waarin de hoogtelijnen echter dieptelijnen zijn. De bepaling van deze dieptelijnen is minder een voudig dan het aanbrengen van hoogtelijnen op een landkaart door het ontbreken van verticale verken- merken. Zolang de mens op zee heeft gevaren heeft hij de diepte ervan bepaald door het neerlaten van een steen of lood aan een verdeelde lijn tot de bodem. Hierdoor werd het zeeoppervlak als referentievlak gebruikt. Ook bij het moderne echolood, dat vanuit de kiel van het schip werkt, wordt - via de diep gang van het schip - de zeespiegel als referentievlak gebruikt. De voorspelbare, astronomisch veroorzaakte, getij beweging doet de zeespiegel rijzen en dalen. Boven dien heeft er een stochastische beïnvloeding plaats van de hoogte van de zeespiegel door de opstuwing of afwaaiing ten gevolge van wind uit een bepaalde richting. De zeespiegel kan derhalve slechts als hulp- referentievlak worden gebruikt, waarna de gemeten diepte moet worden herleid tot die welke ten opzichte van een onbeweeglijk standaardreferentievlak geldt. Internationaal is aangenomen dat dit standaard referentievlak, dat bij de mariene geodeet het „reductievlak" wordt genoemd, zo laag zal liggen dat de werkelijke zeestand - of hoogte van de zee spiegel - daar slechts zelden beneden komt. Hierbij valt het op dat deze definitie, of beter gezegd „glo- 134 bale aanduiding", niet wordt verbonden aan en combinatie van partiële getijden die gezamenlijk een belangrijk deel van de astronomisch bepaalde getijbeweging vertegenwoordigen. Hiervan is bewust afgezien daar het grote aantal nevengetijden en on- diepwatergetijden dat in sommige delen van de wereld optreedt, in die regionen tot een reductievlak zou kunnen leiden dat niet aan de „globale aan duiding" zou voldoen. Dit niet gebonden zijn van de ligging van het reductievlak aan de parameters van de partiële getijden heeft het nadeel dat men niet - bij kennis van de getijconstanten - door bere kening tot de ligging van het reductievlak kan be sluiten. De aanduiding dat de werkelijke zeestand slechts zelden beneden het reductievlak mag komen heeft tengevolge dat in vele gevallen, zoals in Nederland, een empirische bepaling ervan heeft plaats gevon den. Het reductievlak dat in Nederland wordt ge bruikt is het Gemiddeld Laag Laagwater Spring, wat wordt gevonden als het meerjarig gemiddel de van het laagste springlaagwater van elke maand. In de regel worden hiervoor vijf jaren genomen die symmetrisch liggen ten opzichte van een jaar met gemiddelde maximum maansdeclinatie. Dit vlak ligt inderdaad zo laag, dat bij voorbeeld te Vlissingen van de 400 laagwaters er 380 niet beneden dit vlak dalen. Verder dalen er 13 niet meer dan 1,5 dm eronder, 6 niet meer dan 3,5 dm en één meer dan 3,5 dm. De meeste van deze lagere standen zijn het gevolg van stochastische beïnvloeding door meteo rologische omstandigheden. Het is echter duidelijk dat, wanneer er langs de Nederlandse kust sprake is van een systematische beïnvloeding van de zeestand door meteorologische omstandigheden zoals een overheersende zuid westelijke luchtstroming, een dergelijke systematiek gedeeltelijk in de ligging van het empirisch bepaalde reductievlak Gem. LLWS, tot uitdrukking zal komen. Voor plaatsen langs de Nederlandse kust is de lig ging van het reductievlak berekend uit de aanwij zingen van registrerende peilschalen van de rijks waterstaat. Hierdoor is langs de gehele zeekust het verschil in ligging tussen het vlak van NAP en het reductievlak bekend. Dit maakt het mogelijk voor ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 4