landmeetkundige begeleiding van de uitvoering. Laten we daarom onze blik richten op het voorbeeld „Zoetermeer Zuidelijke lus". 3 Voorgeschiedenis De activiteiten 2.1 tot en met 2.4, en wat betreft 2.5 de uitzetting van grondwerk en kunstwerken, heb ben voor het te beschouwen deel van de Zoetermeer- lijn plaatsgevonden in 1972/1973, dus vóór de tot standkoming van de rekenprogramma's LB en TR. Vooruitlopend op de voorgenomen toepassing van de in dit artikel te beschrijven werkwijzen is toen als basis voor de landmeetkundige werkzaamheden aan de hele Zoetermeerlijn een kringnet gelegd (zie fig. 3), waarvan de punten op onderlinge afstanden van ongeveer 600 m liggen, enigszins buiten de te realiseren spoorbaan, en verzekerd aan blijvende objecten. Deze keuze behoeft enige toelichting. De door ons toegepaste werkwijze met de registrerende tachy- meter gaat er vanuit dat te bepalen punten (dwang- punten, meetlijnpunten, etc.) met voerstralen be paald worden vanuit tachymeterstandplaatsen die zelf geen blijvende rol spelen (worden niet verzekerd en gearchiveerd), maar van geval tot geval gekozen worden teneinde te fungeren als „brug" tussen de blijvende, goed verzekerde aansluitpunten en de op dat moment voor dat bepaalde doel te bepalen punten. (Enkele theoretische kwesties in verband met deze „wegwerpstandplaatsen" worden behandeld in mijn artikel in NGT juni 1975, hfdst. 4). De reeks plaatjes in fig. 4 schetst hoe de gang van zaken er in principe uitziet. Duidelijk is wèl, dat de enkele vaste aansluitpunten op een handige wijze gekozen moeten worden, waarbij vooral gelet moet worden op: - blijvende zichtbaarheid vanaf het werk, gedurende de hele bouwperiode - de onmiddellijke nabijheid van blijvende objecten (herstelbaarheid). Wat betreft de gewenste kwaliteit (precisie en be trouwbaarheid) dient opgemerkt te worden, dat de in het programma LB gehanteerde methode voor externe vereffening (op aansluitpunten) hoge eisen stelt aan met name de betrouwbaarheid van de aan sluitpunten (zie 4.1); het is mede hierom, dat de bij de Zoetermeerlijn te gebruiken aansluitpunten voor verdichtingsgrondslagen bepaald zijn uit een vol ledig kringnet. Na voltooiing van grondwerk en kunstwerken in de „zuidelijke lus" bleek, dat de oorspronkelijk aan gelegde grondslag vrijwel geheel verdwenen was. Gevraagd werd toen (februari 1975) de uitzetting van de sporen, op het gereedgekomen baanlichaam: een prachtige gelegenheid, om de nieuwe reken programma's met de „praktijk" te confronteren. Er is dus een nieuwe meetkundige grondslag gelegd, die hier beschreven wordt in hoofdstuk 4. Deze had een tweeledig doel: enerzijds de bepaling van een reeks uitzetpunten (meetlijnen voor uitzetting van de te bouwen sporen), anderzijds de bepaling van markante punten van de reeds gebouwde kunst- S W Ar Wootd orp "R.D. punt JCrfb^net <572 Best<£ancJe Spoorf/jn. 21oeterirY\eer\ij n Vcorbürg Fig. 3. Het in 1972 aangelegde kringnet voor de Zoetermeer- lijn, verkend door landmeter P. Westendorp. De punten 57, 91, 93 en 49 zijn gebruikt voor de „zuide lijke lus" (zie fig. 11). Fig. 4. De produktie van punten via „wegwerpstandplaatsen" 1. Aansluitpunten - 2. Bepaling van 4 punten uit 2 standplaatsen - 3. Na de meting - 4. Er worden 2 punten toegevoegd - 5. Na de meting. 164 ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 6