In fig. 9 zijn van enige punten in T de correcties weergegeven die de coördinaten, na gelijkvormig heidstransformatie op de basis P|P2, ondervinden om volledig ingepast te zijn in het coördinaten stelsel (2) (het F-puntenveld). Omdat in P3 de vector klein en die in P4 groot is, laat fig. 9 vooral zien hoe de vector in P4 in de naaste omgeving doorwerkt op in te passen punten. De figuren spreken verder voor zich. Opmerking: Het inpassingsresultaat zou precies hetzelfde ge weest zijn als b.v. P2P4 als basis werd gekozen. Het is gewenst dat de inpaspunten het in te passen puntenveld omsluiten. Extrapolatie is mogelijk maar niet onbegrensd zinvol. Terwille van de beknoptheid van deze bijdrage zullen hier niet méér voorbeelden volgen. Er liggen naar mijn mening verscheidene toepassin gen van de inpassingsvereffening te wachten. Om er enige te noemen: a. Bestaande puntenvelden inpassen in nieuwe puntennetten. Dit is vooral van toepassing op „lokale" punten velden die als enclaves in omvangrijke nieuwe netten (b.v. kringnetten) zijn gelegen. b. Wijzigingen, die de coördinaten van R.D.- punten ondergingen tengevolge van de sanering van het R.D.-puntenstelsel, waar gewenst laten doorwerken op alle punten in door R.D.-punten omsloten gebieden. c. Hoofdpunten, ontstaan uit een kringnet, her berekenen, nadat later, naast de toenmalige aansluitingspunten van het kringnet (vaak le en 2e orde R.D.-punten), 3e orde R.D.-punten zijn vastgesteld. Eventuele discrepanties tussen hoofdpunten en 3e orde R.D.-punten kunnen met een inpassingsvereffening op alle beschik bare R.D.-punten op eenvoudige wijze worden opgeheven. d. Inpassing van elke verzameling van punten waarvan de relatieve precisie van elk tweetal punten beschouwd mag worden afhankelijk te zijn van de onderlinge afstand. Er zijn verschillende mogelijkheden voor de covariantiefunctie h3 vóór schranking: 1. Ii3 voldoet aan betrekking (15), zodat het voorgaande zonder meer geldig en te ge bruiken is. 2. De covariantiefunctie li} is een lineaire functie van de afstand lJk tussen elk punten- paar waarop h3 van toepassing is, volgens de betrekking h3 (d')2-(d'ljk)2 c2l'g-a-c2lJk met a 1 (36) Neem nu voor de theoretische referentie afstand l'g de waarde l'g a-lg lg gekozen vol gens (16), zoals in het voorgaande geval; zie ook fig. 10) zodat voldaan kan worden aan de eis dat h3 Si 0 is. Dan wordt als ac2 (c')2 genoemd wordt. De covariantiefunctie in (36) laat een corre latie zien die versterkt afneemt bij toe nemende afstand ljk, vergeleken met het voorgaande geval dat met a 1 overeen komt (zie in fig. 10 de lijn III in vergelijking met de lijnen I en II). Omdat (c')2 in (37), evenals dit met c2 het geval was, alleen betekenis heeft in de linker leden van de formules (29) en (30) van de berekening van de (co)varianlies na schran king, maar wegvalt in de formule (33) voor de berekening van de inpassingscorrecties, valt hier de min of meer verrassende con clusie te trekken dat de factor a niet van in vloed is op de inpassingsresultaten. INPAS blijft zondermeer toepasbaar. Dit valt ook af te leiden uit het feit dat de richting van de /;3-lijn willekeurig is omdat, zoals na (30) en (33) bleek, zowel lg als c2 er niet toe doen. Noch de keuze van c2 (mate van precisie), noch de genoemde constante a (mate van (covariantiefunctie) a - 1 lijn I, equivalent met lijn II 2 JI III 0 Fig. 10 h3 a-c (lg— ljk) (c')\lg-iJk) (37) 190 ngt 75

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1975 | | pagina 12