Boekbespreking
Agenda
NEDERLANDSE VERENIGING VOOR GEODESIE
STUDIEDAG WAARDE EN WAARDEBEPALING
VAN ONROEREND GOED
VRIJDAG 12 DECEMBER 1975
Programma
10.00 uur Ontvangst
10.25 uur Opening door ir. drs. H. A. L. Dekker, voorzitter
N.V.G.
10.30 uur Jlir. ir. L. H. Op Ten Noort: De waardebepaling
van onroerend goed
12.00 uur Lunchpauze
13.30 uur Ir. G. Homan: Waardering van grond in het ge
meentelijk grondbedrijf
14.30 uur Theepauze
15.00 uur Ir. J. K. B. Sonnenberg: Waardeen landinrichting
16.00 uur Sluiting
Na elke voordracht is er mogelijkheid tot discussie.
Plaats:
Centraal Station Amsterdam, vergaderzaal 1 (aan spoor 2a,
naast het snelbuffet).
12 december 1975
Studiedag Nederlandse Vereniging voor Geodesie
Waarde en waardebepaling van onroerend goed
Nieuwe T05 Theodoliet van Wild Heerbrugg
De T05 theodoliet is speciaal ontworpen voor hoekmetingen
in de bouw. De standaarduitvoering van de T05 wordt door
montage van een waterpasniveau en/of een waterpas-helling-
niveau bovendien uitermate ge
schikt gemaakt voor vlakte
waterpassingen, c.q. hoogtecon
trole.
Een nieuwe elektronische ver
lichting van de randaflezing
geeft onder alle omstandigheden
gelijkmatige helderheid, hetgeen
bij donker weer een groot voor
deel is.
Bij de T05 wordt het lichte Wild
statief GSTOO aanbevolen. De
T05 past echter ook op andere
Wild statieven en de statieven
van andere fabrikanten met de
genormaliseerde 5/8 draad.
De speciale opvallende kleur vermindert het gevaar van de
onachtzame beschadiging.
Door het geringe gewicht is de T05 het ideale instrument in
het terrein en bij geologische expedities.
Voor verdere informatie:
Ahrin B.V. Rijswijk, tel. 070-903730
Lustrumboek „Snellius" 1970-1975. Uitgegeven door het
Landmeetkundig Gezelschap „Snellius", Delft 1975. 316 blz.
Verkrijgbaar door storting of overschrijving van f 16,
(+f4,verzendkosten) op giro 1997507 van Penning
meester Lustrumboek Snellius te Delft.
Een bespreking schrijven van een boek waaraan je zelf ook
een bijdrage hebt geleverd is een wat penibele zaak. Je kan
(je kimt, volgens de lustrumboekredactie) moeilijk jezelf be
spreken, en kritiek leveren op je mede-auteurs is ook niet
helemaal fatsoenlijk. Je kan natuurlijk wel vertellen wie met
je de plaatsruimte deelden, en ook aangeven wat je miste,
hoewel het laatste misschien niet aardig is ten opzichte van
de mensen die je de ruimte gunden. Laat ik maar beginnen
met globaal aan te geven wat er allemaal in het boek wordt
aangesneden, hier en daar toch maar wat kritiek op mijn
medeschrijvers spuiend.
Het boek dan geeft een beeld van recente ontwikkelingen in
het werkterrein van de geodeet. Zij zijn verdeeld over twee
groepen, getiteld „Ordening door geodesie" en „Geodesie
en beweging". Tot de eerste groep behoren de ontwikkelingen
op het terrein van de vastgoedadministratie en de ruimtelijke
ordening, tot de tweede de mariene en ruimtelijke geodesie.
Vastgoedsystemen worden besproken in bijdragen van De
Haan (in een ruimer juridisch-bestuurlijk kader), Bogaerts
(algemeen, meer technisch gericht), Dekker (zeer zijdelings,
i.v.m. de planning), Bijkerk en Visser (cultuurtechnische en
landschapsinventarisatie), Mol (leidingenregistratie), Bakker
(activiteiten van de SOAG) en Henssen (de werkzaamheden
van de OICRF, o.a. in verband met de ontwikkelingslanden).
De ruimtelijke ordening komt aan de orde in de artikelen van
De Haan (inrichting en beheer), Witt (planologische geo
desie), Makkinga (ruilverkaveling en landinrichting), Dekker
(ruimtelijke planning), Wiggerts (idem, maar fundamenteler
én kritischer), Homan, Kalt en Snijders (het functioneren
van het grondbedrijf bij de stadsvernieuwing), Priemus (over
stadsveroudering en wat daaraan te doen is) en, zij het zijde
lings, Van der Schans (over (ruimtelijk) ontwerpen).
Nu eerst maar wat inhoudelijke kritiek. Een aantal auteurs
confronteert de vastgoedsystemen en de ruimtelijke planning
met elkaar: De Haan, Bogaerts, Dekker, o.a. De laatste laat,
naar mijn mening heel terecht, zien dat op het nationale
planningsniveau gedetailleerde vastgoedgegevens niet nodig
zijn. Maar hij maakt niet duidelijk op welke wijze dan de
geaggregeerde gegevens uit het Insyronsysteem worden toe
gepast bij de planning en bij modelonderzoek. Het verhaal
eindigt wonderlijk abrupt met de constatering: „een gedeelte
van de informatie wordt gebruikt ten behoeve van mathema
tische modellen". Nu is naar ik meen Dekker nogal bezig
met die mathematische modellen, en waarom mogen we nu
daar niets over horen? Ook in de bijdrage van Bijkerk en
Visser komt de koppeling tussen vastgoedinformatie en
planning onvoldoende naar voren. Wel wordt er gesproken
over bedrijfseconomische berekeningen met de gegevens van
de cultuurtechnische inventarisatie, maar de planvorming en
planevaluatie worden bijna niet behandeld, en dat hoort
toch echt óók tot de landinrichting. En wat is eigenlijk
„multiple land use planning", waarvoor in het studiepro
gramma voor geodesie meer ruimte moet worden gevonden?
Een te vrijblijvend verhaal vind ik dat van Makkinga. Het is
een op zich voortreffelijk overzicht van de ontwikkelingen
op het terrein van de landinrichting, juridisch-procedureel
gericht.
ngt 75
193