verschillen in uitkomst te leiden. De nu al ruime ervaring van nieuwe rekenmethoden in het kaart- vlak heeft echter geleerd dat dit niet beslissend voor de keuze van het model is. Een theoretisch beter gefundeerd rekenmodel geeft namelijk betere indi caties voor ordening van meetelementen en daarmee voor de opzet van een netwerk, het leidt tot betere definitie van coördinaten en daarmee van netwerk- ruis en het maakt een scherpere formulering moge lijk van omschrijving van deformatie vanuit aan grenzende vakgebieden in de vorm van alternatieve hypothesen in het geodetische model. Een duidelijke overeenkomst met de stelling van T. S. Kuhn [7] - afgezien van de paradigma-terminologie - dat uit nieuw wel oud afgeleid kan worden, maar de over gang van oud op nieuw een gedachtensprong vereist. Zo blijkt eenvoudig uit het nieuwe rekenmodel op basis van delingsalgebra's, dat quaternionbereke- ning met voldoende benadering, vervangen kan worden door de eenvoudiger berekening met com plexe getallen als een ruimtelijke figuratie nagenoeg in een plat vlak ligt. Dit geldt niet voor deformatie berekeningen van bouw- en kunstwerken, waarvan de hoogte relatief groot is ten opzichte van de afme tingen van het grondvlak, of de richtingen van het schietlood in verschillende punten duidelijk niet parallel zijn. Eveneens zal in beginsel quaternion- berekening moeten worden toegepast bij ruimtelijke netwerken met opname- of hulppunten buiten het aardoppervlak, zoals bij de fotogrammetrie en de satellietgeodesie. Intussen blijft in de huidige geodetische praktijk in wezen de kloof bestaan tussen ruimtelijke bereke ningen en de berekeningen in het kaartvlak die afge leid zijn van (zwevende) ellipsoïdische berekeningen. De klassieke geodesie heeft hiervoor een oplossing trachten te vinden door gebruik te maken van toe passingen van de potentiaaltheorie op het zwaarte- krachtsveld van de aarde. Als definitie van de vorm van de aarde werd ingevoerd het equipotentiaalvlak op gemiddeld zeeniveau, de geoïde. Integratie over dit oppervlak van wereldwijde zwaartekrachtme tingen in de integraalvergelijking van Stokes, gaf een eerste benadering van de afstand tussen geoïde en de geocentrisch onderstelde ellipsoïde, nood zakelijk geocentrisch tengevolge van een randvoor waarde, de zogenaamde fundamentele vergelijking van de geodesie. Uitkomsten van waterpassing, als som van produkten van zwaartekracht en hoogte verschillen tussen nabij gelegen punten te interpre teren als potentiaalverschillen, maakten een bena derde schatting mogelijk van de afstand tussen geoïde en fysisch oppervlak van de aarde. Uiteraard een te ruwe schets van de ontwikkelde methodiek, maar voldoende om een indruk te krijgen van de wijze waarop getracht werd van ellipsoïdische bere keningen over te gaan op ruimtelijke. Elet ligt voor de hand de vaagheid in definiëring bij deze klassieke gravimetrische theorie op te heffen door opnieuw voor ordening terug te grijpen op de delingsalgebra's. Van de vier mogelijke, zijn reeds gebruikt de complexe getallen en de quaternionen, terwijl de in wezen achtdimensionele octaven minder geschikte eigenschappen hebben. Over blijft dan de algebra der reële getallen, waaraan gekoppeld de mogelijkheid van differentiëren en integreren in de „analyse". Reële getallen zijn bruikbaar voor be handeling van scalaire grootheden. Dit blijken te zijn de potentiaal van het zwaartekrachtsveld van de aarde, de eerste afgeleide hiervan in de richting van het schietlood - aangeduid als zwaartekracht - en de tweede afgeleide in dezelfde richting - aan geduid als zwaartekrachtsgradiënt of gradiënt - waarbij afstanden van punten op of boven het aard oppervlak tot een punt in of nabij het zwaartepunt der aarde - aangeduid als voerstralen en berekend uit geometrische netwerken (waarin de richtingen van diverse vectoren een plaats vinden) - als gelijk waardige partners optreden. Meetgegevens worden ontleend aan baanberekening van satellieten, hoog teverschilmeting bij waterpassing, zwaartekracht- verschil meting en lokale meting van zwaartekracht en gradiënt. Een kritische beschouwing toont aan dat deze meetgrootheden in hoofdzaak opgevat kunnen worden als functie van voerstraal- en zwaartekrachtverhoudingen en geeft tevens aan wijzing op welke wijze tot dimensieloze grootheden moet worden overgegaan. Deze laatste grootheden worden dan ingevoerd in de theorie van de reële getallen, met als speciale tak van de analyse de potentiaaltheorie. Dit dimensieloos maken is nood- 24 ngt 76

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 12