zakelijk om het conflict tussen eenheden van massa en van lengte te vermijden dat in de bestaande theorie tot tegenstrijdigheden heeft geleid, en tevens om aan te sluiten bij de lengteverhoudingen in de quaterniontheorie van ruimtelijke netwerken. Het legt ook verband met eendimensionele stelsels schrankingscoördinaten, telkens met één basispunt. Het probleem van de vormbepaling van het opper vlak der aarde wordt nu een randwaardeprobleem in de potentiaaltheorie. Veel verschil in opzet is niet mogelijk voor een niet-bolvormig oppervlak. In na volging van J. de Graaff Hunter [8] en M. S. Molo- denskii [9], wordt als punt van uitgang genomen de derde integraalstelling van Green, echter nu ge transformeerd in een vorm waarin de als dimensie- loze grootheden omgebouwde meetgrootheden plaats kunnen vinden. Kenmerkend is het nu vol gende lineariseringsproces, dat duidelijk afwijkt van klassieke methoden. Oplossing van de verkregen integraalvergelijking geeft merkwaardigerwijze de klassieke integraalvergelijking van Stokes, echter nu met als variabelen voerstraalverhoudingen bere kend uit zwaartekrachtverhoudingen, elk gemengd met uitkomsten uit waterpassing. Dit laatste maakt de invoering van de vaag gedefinieerde geoïde over bodig en heft de geldigheid van de fundamentele vergelijking van de geodesie op, waardoor gegevens uit de satellietgeodesie consistent worden met ge gevens uit de zwaartekrachtmeting op aarde. Daar waterpassing op zee een niet opgelost (oceano- grafisch) probleem is, kan men dit vermoedelijk ontwijken door voerstraal-, zwaartekracht- en gra diëntmeting te combineren in een tweede toepassing van de stelling van Green, de voerstraalmeting afge leid uit radarhoogtemeting vanuit satellieten. Het is een intrigerende theorie, niet alleen vanwege de vele nog onopgeloste deelproblemen, maar vooral door de ordening van meetmethoden en begrippen. Eén conclusie is duidelijk: naast de verbetering in bepaling van het zwaartekrachtveld, geeft deze gravimetrische theorie via de voerstralen een ver betering in de component van positiebepaling lood recht op het aardoppervlak, een component die een zwakke stee lijkt in ieder type geometrisch netwerk. Een probleem van de integraalvergelijkingen is de eis dat metingen homogeen over de aarde verdeeld beschikbaar moeten zijn. Dit is nog lang niet bereikt en vraagt ook een lange meetperiode evenals bij geometrische netwerken, hetgeen problemen op roept bij een bewegende aarde. Men tracht dit op te lossen door interpolatiemethoden met stationaire stochastische processen of met een stochastische potentiaaltheorie. Wellicht geven deze methoden samen met de hier beschreven theorie een nieuwe benadering voor de bepaling van lokale of regionale verticale bodembewegingen op kortere termijn, waarvoor vanouds de waterpassing is gebruikt, maar waar ook de nieuwere typen zwaartekrachtmeters op reageren. Men kan nu namelijk hoogteveran dering combineren met waterpassing en zwaarte krachtmeting, met interpolatie tussen randpunten die ondersteld worden geen verandering te onder gaan. Een belangrijk maatschappelijk probleem, want verticale bodembewegingen kunnen duidelijk merkbaar zijn. Men denke aan olie- of gasonttrek- king aan de ondergrond, aan mijnschade of tekto nische bewegingen, aan klink van oppervlaktelagen, enzovoort. Een analoog probleem doet zich voor op zee, waar het wateroppervlak niet samenvalt met een equipotentiaalvlak door effecten van getijden en stroming, van wind- en golfwerking en van tem peratuur en zoutgehalte; een mogelijk verschil van enkele meters, maar nog niet aan te tonen. Dimensieloos maken behoeft niet altijd te leiden tot eliminatie van instrumenteenheden. Het belang rijkste voorbeeld hiervan zijn verschilmetingen, zo als hoogteverschilmeting bij waterpassing, zwaarte- krachtverschilmeting bij relatieve zwaartekracht meting, vermoedelijk ook zwaartekrachtgradiënt- meting, en afstandverschilmeting bij doppler- satellietmeting. Dit kan kleine schaaleffecten ver oorzaken, die alleen geëlimineerd kunnen worden door andere typen metingen, zoals voor het eerste voorbeeld misschien potentiaalverschillen uit oce- anografische metingen (merkwaardig, gezien de huidige tegenspraken), voor het tweede en derde voorbeeld verhoudingen van lokale of „absolute" zwaartekrachtmeting in twee of meer punten op aarde, voor het vierde voorbeeld wellicht verhou dingen van lasersatellietmetingen. De onderlinge afstelling van netwerkruis wordt dan wel een pro bleem. Ook radarhoogtemeting vanuit satellieten 25 ngt 76

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 13